Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-09-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2861, 22/01051
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-09-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2861, 22/01051
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 september 2023
- Datum publicatie
- 10 januari 2024
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:2116, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 22/01051
- Relevante informatie
- Art. 1.7 Wet IB 2001, Art. 3.82 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
IB/PVV 2016. Belanghebbende heeft een lump sum uitkering ontvangen op basis van een ‘Pension and Death Benefit Plan’ van een Ierse onderneming waaraan haar overleden echtgenoot, in verband met zijn dienstbetrekking bij die onderneming, heeft deelgenomen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het Pension and Death Benefit Plan als een pensioenregeling moet worden beschouwd. Een advies van het bedrijf waar de uitvoering van de arbeidsvoorwaarden van de Ierse onderneming is ondergebracht, doet daar niet aan af. Het hof ziet bovendien niet in waarom een onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen het ontvangen van een eenmalige uitkering vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en het ontvangen van periodieke uitkeringen bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. De Ierse uitkering moet, nu daar geen (Ierse) belasting op is ingehouden, op grond van artikel 3.82, letter b, Wet IB 2001, tot het loon worden gerekend en de Ierse uitkering behoort tot het belastbaar inkomen uit werk en woning. Vervolgens is in geschil of het heffingsrecht op grond van (artikel 14 of 17 van) het Verdrag aan Nederland is toegewezen. Het hof is van oordeel dat de Ierse uitkering onder artikel 17 van het Verdrag valt, gelet op de tekst van het Verdrag en gelet op het verdragsposterieure en het verdragsanterieure OESO-commentaar. De Ierse uitkering mag dus worden belast in Nederland. Het hoger beroep is ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/01051
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 21 april 2022, nummer BRE 20/8544, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2016 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de aanslag IB/PVV 2016 en het beroep gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de dwangsombeschikking.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is geboren op 28 september 1965 en woont gedurende 2016 in Nederland. Belanghebbende is op 27 oktober 2015 gehuwd met [de echtgenoot] (hierna: wijlen de echtgenoot) die is overleden op 7 januari 2016 vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
Wijlen de echtgenoot heeft van 14 juni 1972 tot en met 30 november 1995 in loondienst gewerkt bij [bedrijf 1] , gevestigd in Ierland. Vanaf 1 december 1995 was hij in loondienst bij [bedrijf 2] in Nederland.
[bedrijf 1] heeft de uitvoering van haar arbeidsvoorwaarden ondergebracht bij [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ), een HR consultancy firma. In een overzicht per 1 januari 1999 van [bedrijf 3] met betrekking tot het ‘ [Death Benefit Plan] ’ (hierna: [Death Benefit Plan] ) voor wijlen de echtgenoot staat – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Personal Information for [de echtgenoot] 0965
[naam] & Death Benefit Plan
[bedrijf 1]
as at 1 january 1999
(…)
Annual Salary £ 28007
Normal Retirement Date 30/1/2020
Pensionable Service 40 years
Pensionable Salary IR£ 21533
(…)
Your benefits on death service before Normal Retirement Date
A lump sum benefit of IR£ 224.056 will be available to make provision for your dependants. Up to 4 times Salary can be paid in cash to Dependants/Beneficiaries with the balance being used to secure pensions for Dependants.”
In een toelichting op [Death Benefit Plan] is onder de titel ‘DEATH BENEFITS’ het volgende vermeld:
“Death in Service
What happens if I die before I retire?
If you die in service before your Normal Retirement Date, the amount available to provide benefits to your Beneficiaries or your estate will be:
8 x Your Annual rate of Basic Salary
(…)
This amount will be used to provide benefits for your Beneficiaries or your estate, in such proportions as the Company may decide. Benefits may be paid partly in cash and partly in pension. With the consent of the Company, your Beneficiaries or your estate will normally be able to receive part of the death benefit in cash (…). Any part of the benefit not payable as a cash sum will be applied to provide pensions for your Dependants as determined by the Company. If you have no Dependants, only the cash benefit will be paid. (…)”
Belanghebbende heeft in 2016 een uitkering van € 202.747 ontvangen van [bedrijf 1] (hierna: de Ierse uitkering). Dit bedrag is door [bedrijf 3] aan haar uitgekeerd op basis van [Death Benefit Plan] waar wijlen de echtgenoot aan heeft deelgenomen. Op de Ierse uitkering is geen (Ierse) belasting ingehouden.
In een brief van 29 april 2016 van [bedrijf 3] is het volgende vermeld over de Ierse uitkering:
“(…) As a Member of the Plan, on leaving service in December 2000, Mr [de echtgenoot] was granted a ‘Preserved’ pension payable from Normal Retirement Date. In accordance with the Rules of the Plan and Irish legislation, in the event of death before retirement, the Actuarial value of the ‘Preserved’ pension must be paid to his legal personal representatives (i.e. the estate). The Plan Actuary has confirmed that the Actuarial value of the ‘Preserved’ pension is €202.747.
I would advise that once the above benefit is paid to the estate it becomes an asset of the estate and on distribution/payment, it will constitute an inheritance by those persons who are beneficiaries of Mr [de echtgenoot] 's estate. At this point it is not an inheritance under the Pension Plan and is instead an inheritance under the estate. As to whether this gives rise to a liability for inheritance tax in the hands of the respective beneficiaries depends on tax law as it applies in the jurisdiction in which the estate is distributed i.e. in the Netherlands.”
Belanghebbende heeft op 11 juli 2017 de aangifte IB/PVV 2016 ingediend berekend naar een verzamelinkomen van € 257.443 (bestaande uit een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 257.396 - waarin is begrepen de Ierse uitkering - en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 47). Belanghebbende heeft daarbij verzocht om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor de Ierse uitkering.
De aanslag IB/PVV 2016 is vastgesteld op 13 september 2019. Het belastbaar inkomen is voor zover het de in 2.7 vermelde bedragen betreft vastgesteld conform de aangifte IB/PVV 2016, maar zonder het verlenen van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor de Ierse uitkering. Bij gelijktijdige beschikking is belastingrente in rekening gebracht van € 8.475.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil spitst zich in hoger beroep toe op het antwoord op de volgende twee vragen:
I. Kan de Ierse uitkering op basis van [Death Benefit Plan] worden aangemerkt als een pensioenuitkering en daarmee als inkomen waarover Nederland op grond van haar nationale wetgeving in beginsel belasting kan heffen?
II. Is het heffingsrecht over de Ierse uitkering op grond van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het vermogen1 (hierna: het Verdrag) toegewezen aan Nederland?
Belanghebbende concludeert primair tot het niet betrekken van de Ierse uitkering in het belastbaar inkomen uit werk en woning en subsidiair tot het toewijzen van het heffingsrecht aan Ierland als bronstaat van de Ierse uitkering. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.