Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-09-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2956, 22/00259
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-09-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2956, 22/00259
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 13 september 2023
- Datum publicatie
- 15 november 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:119, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 22/00259
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is de koper van aandelen (een deelneming) in (bedrijf 1) en bepleit dat het bedrag van de koopsom dat door verkoper is kwijtgescholden en voor belanghebbende belaste kwijtscheldingswinst vormt op grond van de “earn-out”-regeling van artikel 13, lid 6, eerste volzin, Vpb toch niet belast kan worden. Het hof is van oordeel dat van een “earn-out”-regeling geen sprake is. Ook de stelling van belanghebbende dat de kwijtscheldingswinst niet belast is omdat sprake is van een aanpassing van de prijs waartegen de deelneming is verkregen (artikel 13, lid 6, tweede volzin, Vpb) wordt verworpen. Het hoger beroep van belanghebbende wordt door het hof verworpen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/00259
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 12 januari 2022, nummer BRE 19/843, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslag vennootschapsbelasting (vpb) voor het jaar 2014 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende haar directeur-grootaandeelhouder, [naam] , en haar gemachtigde, [inspecteur 1] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Beide partijen hebben tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij. Tegen het overleggen van een bijlage (Kennisgroepstandpunt [nummer] Toepassing earn-outregeling op vordering als gevolg van verkoop) bij de pleitnota van de inspecteur heeft belanghebbende geen bezwaar gemaakt.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Enig aandeelhouder van belanghebbende is de heer [naam] ( [naam] ).
Op 1 januari 2014 hield belanghebbende alle aandelen in [belanghebbende] B.V. (de BV). De BV hield op dat moment alle aandelen in [bedrijf 1] B.V. ( [bedrijf 1] ).
Op 1 januari 2014 was belanghebbende de moedermaatschappij van een fiscale eenheid voor de vpb met de BV als dochtermaatschappij en [bedrijf 1] als kleindochtermaatschappij. Deze fiscale eenheid is verbroken op 21 februari 2014.
De aandelen in [bedrijf 1] zijn aan de BV verkocht door [bedrijf 2] B.V. ( [bedrijf 2] ), voor een koopprijs van € 1.300.000 (de koopprijs) bij overeenkomst van 14 november 2008 (hierna: de koopovereenkomst). Voor zover van belang luidt deze als volgt:
“Aandelen [bedrijf 1] [Hof: [bedrijf 1] = [bedrijf 1] ]
1. De koopprijs voor 100% van de aandelen in [bedrijf 1] bedraagt in hoofdsom € 1.300.000 (…). Deze hoofdsom is betaalbaar als volgt:
a. € 750.000 (…) direct bij levering van de aandelen, uiterlijk op 1 oktober 2008;
b. € 550.000 (…) in 5 jaarlijkse gelijke termijnen welke zijn achtergesteld bij een nader te bepalen geldverstrekker (…)
20. Verkoper vrijwaart koper voor alle verplichtingen welke niet zijn vermeld in de
jaarrekening 2007 of in de balans per 15 december 2008 van [bedrijf 1] of die niet zijn vermeld in
bijlage 1 (niet uit de balans blijkende verplichtíngen alsmede de lijst met personeelsleden en
daarbij horende beloningen/emolumenten) doch wel een nadeel opleveren voor koper en/of
[bedrijf 1] na levering van de aandelen. Er zullen tot 15 november 2008 door verkoper geen
langlopende verplichtingen worden aangegaan bettrekking hebbend op [bedrijf 1] . (…)
27. Ter meerdere zekerheid tot nakoming van de verplichtingen van koper ten opzichte van
verkoper uit hoofde van de verstrekte lening, wordt door koper en/of door een nog nader te
noemen garantiegever een onherroepelijke garantie verstrekt ter grootte van maximaal
€ 475.000 (…) welke afloopt naar rato van de voldane aflossingen, zoals bedoeld in artikel
29. Echter, de door koper gestelde garanties worden pas verlaagd op het moment dat de
achtergestelde lening is afgelost tot het niveau dat deze volledig is gedekt door de
garanties.”.
De in artikel 20 van de koopovereenkomst opgenomen balansgarantiebepaling is door belanghebbende niet ingeroepen.
De levering heeft plaatsgevonden bij notariële akte van 14 november 2008. Daarbij heeft de BV een bedrag van € 750.000 voldaan. Het resterende deel van de koopprijs, € 550.000, is omgezet in een lening (hierna: de lening). Dit is vastgelegd in een leningsovereenkomst van 14 november 2008 (de leningsovereenkomst), waarin is bepaald dat de BV de lening aflost in vijf jaarlijkse termijnen van € 110.000, waarvan de eerste termijn is verschuldigd op 1 april 2010 en waarin belanghebbende zich als (indirecte) koper voor € 475.000 garant stelt ter zekerheid van de nakoming van de aflossingsverplichtingen.
Omdat de BV zowel in het jaar 2010 als in het jaar 2011 slechts € 55.000 heeft afgelost op de lening, hebben de BV en [bedrijf 2] op 13 juli 2011 een overeenkomst gesloten met aanvullende afspraken met betrekking tot de terugbetaling van de lening door de BV. Een van de afspraken is dat [naam] zich hoofdelijk schuldenaar verklaart voor de aflossingsverplichtingen.
De BV en [bedrijf 2] hebben op 13 februari 2014 een schriftelijke overeenkomst gesloten, waarbij zij zijn aangemerkt als ‘kredietnemer’ onderscheidenlijk ‘schuldeiser’ (hierna: de nadere overeenkomst). De nadere overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
“in aanmerking nemende dat
1. op 14 november 2008 een leningovereenkomst is gesloten tussen kredietnemer en schuldeiser met een oorspronkelijke hoofdsom van EUR 550.000,- (…)
2. de pro resto hoofdsom per heden bedraagt EUR 440.000,- (…)
3. kredietnemer na een aflossing van EUR 110.000,- geen nadere aflossingen meer heeft voldaan
4, de rentebetalingen die volgens de overeenkomst verschuldigd zou zijn over de verschuldigde lening en de vervallen termijnen zijn opgenomen in de finale afrekening en zal de financiële afwikkeling verder niet beïnvloeden,
5. kredietnemer en schuldeiser van mening zijn dat door bedrijfseconomische omstandigheden de financiële verplichtingen voortkomend uit de leningovereenkomst niet langer opgebracht kunnen worden.
komen overeen dat
1. tegen betaling van EUR 120.000,- (…) voor alle openstaande vorderingen finale kwijting wordt verleend.
2. kredietnemer het hiervoor genoemde bedrag overmaakt op de derdenrekening (…)
3. kredietnemer een bewijs van storting ontvangt (…)
4. schuldeiser na ontvangst van het hiervoor genoemde bedrag op geen wijze nog iets te vorderen heeft van kredietnemer.”
Bij brief van 2 oktober 2014 heeft een advocaat namens [bedrijf 2] aan [naam] laten weten dat hij aansprakelijk wordt gehouden voor betaling van het nog niet betaalde gedeelte van de lening, met rente (de restschuld). Uiteindelijk hebben [bedrijf 2] , de BV en [naam] in november 2021 een vaststellingsovereenkomst gesloten (de vaststellingsovereenkomst) waarin is bepaald dat [naam] € 50.000 betaalt aan [bedrijf 2] tegen verlening van finale kwijting van al hetgeen [bedrijf 2] van [naam] te vorderen heeft. In de vaststellingsovereenkomst staat onder meer:
“IN AANMERKING NEMENDE DAT:
a. [bedrijf 2] en [belanghebbende] op 14 november 2008 een koopovereenkomst hebben gesloten voor wat betreft de overdracht van alle aandelen van [bedrijf 2] in [bedrijf 1] B.V . aan [belanghebbende] voor een koopprijs van € 1.300.000,00;
(…)
e. [belanghebbende] en [bedrijf 2] hebben vervolgens op 13 februari 2014 een minnelijke regeling getroffen, waarbij de onder a genoemde koopsom is verminderd en waarbij [belanghebbende] aan [bedrijf 2] tegen finale kwijting een bedrag van € 120.000,00 heeft betaald;”
Belanghebbende heeft voor het jaar 2014 aangifte vpb gedaan naar een belastbaar bedrag van € 0. In de aangifte is een bedrag van € 323.300 als kwijtscheldingswinst vermeld in verband met de nadere overeenkomst. De fiscale winst vóór toepassing van de kwijtscheldingswinstvrijstelling is € 297.735. Hierop is de kwijtscheldingswinstvrijstelling tot een bedrag van € 297.735 toegepast. De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag vpb voor het jaar 2014 (de aanslag) de kwijtscheldingswinstvrijstelling niet toegepast en de aanslag derhalve berekend naar een belastbaar bedrag van € 297.735. Het tegen de aanslag ingediende bezwaar heeft hij bij uitspraak op bezwaar afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de kwijtscheldingswinst, ontstaan door het vrijvallen van de schuld in verband met de nadere overeenkomst (zie 2.7), op grond van artikel 13, lid 6, Vpb onbelast is.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vermindering van de aanslag tot nihil. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kwijtscheldingswinstvrijstelling niet van toepassing is.