Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-11-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3601, 22/01089 tot en met 22/01101

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-11-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3601, 22/01089 tot en met 22/01101

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
1 november 2023
Datum publicatie
8 februari 2024
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:3601
Formele relaties
Zaaknummer
22/01089 tot en met 22/01101
Relevante informatie
Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 28c Iw 1990, Art. 30 Iw 1990, Art. 8:25 Awb, Art. 19 VWEU, Art. 267 VWEU

Inhoudsindicatie

BPM. Afdoening diverse formele grieven.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 22/01089 tot en met 22/01101

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 30 mei 2022, nummers BRE 19/83 tot en met 19/87 en 19/143 tot en met 19/150, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn teruggaven verleend van eerder op aangiften voldane belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) naar aanleiding van een tegen de desbetreffende voldoening aangewend rechtsmiddel. Bij de kennisgevingen van de inspecteur over die teruggaven is tevens steeds een bedrag aan belastingrente vermeld.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de rentebedragen bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar zijn de rentebedragen gehandhaafd. De uitspraken op bezwaar zijn vervat in drie verschillende geschriften.

1.3.

Hiertegen heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft aanleiding gezien prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen1. De Hoge Raad heeft deze vragen beantwoord2. De rechtbank heeft vervolgens de beroepen gegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof.

1.5.

Naar aanleiding van het door de toenmalige gemachtigde, [persoon] (hierna: [persoon] ), in het hoger beroepschrift gebezigde onbetamelijke taalgebruik heeft het hof [persoon] bij tussenuitspraak van 2 november 20223 geweigerd om nog langer bijstand te verlenen in de onderhavige zaken, dan wel belanghebbende te vertegenwoordigen (hierna: de tussenuitspraak). Het hof heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen. Belanghebbende heeft daar toen geen gebruik van gemaakt.

1.6.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Op 18 april 2023 heeft [persoon] in de onderhavige zaken een pleitnota ingediend voor de aanvankelijk voor 26 april 2023 geplande zitting. Deze heeft het hof niet tot de gedingstukken gerekend omdat [persoon] was geweigerd (zie 1.5). Het hof heeft hem hiervan mededeling gedaan bij bericht van 21 april 2023.

1.8.

Belanghebbende heeft op 10 oktober 2023, daags voor de zitting, om 16.28 uur opnieuw digitaal een pleitnota ingediend. De griffie van het hof heeft de zetel hiervan de volgende dag in kennis gesteld. Het onderzoek van de zitting was toen al gesloten. De pleitnota vermeldt de namen van alle belanghebbenden die zijn uitgenodigd voor dezelfde zittingsdatum als belanghebbende. De pleitnota is op 12 oktober 2023 om 08.41 uur door de griffie in het digitale dossier van deze zaken geplaatst.

1.9.

De zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Op de zitting zijn de onderhavige zaken en de zaken met de nummers 22/01102 tot en met 22/01141 gelijktijdig behandeld.

1.10.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota overgelegd aan het hof en aan de andere partij. Deze pleitnota wordt, na een leespauze, met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.

1.11.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.12.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

De inspecteur heeft belanghebbende een aantal malen schriftelijk kennis gegeven van de teruggaaf van door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan BPM en in elk van die kennisgevingen tevens een bedrag aan te vergoeden rente vermeld. De door belanghebbende tegen de hoogte van die rentebedragen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar afgewezen.

2.2.

De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, het bezwaar in de zaak 19/87 niet-ontvankelijk verklaard, de rentebeschikkingen in de overige zaken verhoogd, zich onbevoegd verklaard uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding voor zover de vaststelling daarvan tot de bevoegdheid van de ontvanger hoort, de inspecteur en de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.071 respectievelijk € 429, het verzoek tot schadevergoeding voor het overige afgewezen, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 5.208, de inspecteur opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht van in totaal € 522 aan deze te vergoeden en beslist dat, voor zover de immateriële schadevergoeding, de proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van het griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop de uitspraak van de rechtbank is gedaan.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het hof heeft uit de gedingstukken en de zitting de volgende geschilpunten kunnen destilleren:

1. Zijn de nationale rechters bevoegd uitleg te geven aan de bepalingen van het Unierecht? Zijn zij niet onafhankelijk en niet onpartijdig indien zij uitleg geven aan de bepalingen van het Unierecht?

2. Heeft de rechtbank het Unierecht miskend door [persoon] als gemachtigde te weigeren?

3. Is er sprake van schending van de hoorplicht en dient terugwijzing naar de inspecteur voor een nieuwe behandeling van de bezwaarschriften plaats te vinden?

4. Heeft de rechtbank bij de renteberekening een te laag rentepercentage gehanteerd? Is artikel 28c Invorderingswet 1990 (hierna: IW) in strijd met het Unierecht?

5. Is het Nederlandse systeem betreffende het griffierecht in strijd met het Unierecht?

6. Heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat voor de immateriële schadevergoeding samenhang moet worden aangenomen en dat de redelijke termijn moet worden verlengd?

7. Heeft de rechtbank de proceskostenvergoeding te laag vastgesteld?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en toewijzing van de door hem ingenomen standpunten. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing