Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-02-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:485, 22/00126
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-02-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:485, 22/00126
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 8 februari 2023
- Datum publicatie
- 10 augustus 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:6527, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 22/00126
- Relevante informatie
- Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 6a Uitv.reg. BPM
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag BPM. Partijen zijn het eens over de toepassing van het voor 2014 geldende gunstigere tarief. De inspecteur is terecht uitgegaan van de Co2-uitstoot zoals vermeld op het Duitse kentekenbewijs (ECLI:NL:HR:2020:561). Extra waardevermindering wegens schadeverleden niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft ten aanzien van de proceskosten in de beroepsfase ten onrechte het lage tarief per punt toegepast (ECLI:NL:HR:2022:752). Hoger beroep gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/00126
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 21 december 2021, nummer BRE 20/4804, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [A] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 3.481 aan BPM voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig Ford Mustang met VIN-nummer eindigend op [nummer] .
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [taxateur 1] . Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 26.618. De handelsinkoopwaarde is vastgesteld aan de hand van een koerslijst van Eurotaxglass’s. Voorts heeft de taxateur een bedrag van € 2.662 als waardeverminderende factor op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht, evenals een bedrag van € 18.880 aan berekende schade. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 5.076.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [taxateur 2] werkzaam bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport. De handelsinkoopwaarde is aan de hand van een koerslijst van Eurotaxglass’s vastgesteld op € 26.952. Voorts is geen schade in aanmerking genomen. Onder 4c Bevindingen/opmerkingen staat vermeld:
“Alle opgegeven schadeposities zijn niet aangetroffen of kunnen als gebruikersschade worden aangemerkt. Hierdoor wordt er geen waardevermindering aan het voertuig toegekend.”
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde BPM moet worden vastgesteld op € 14.572. De inspecteur heeft daarbij rekening gehouden met een bedrag van € 3.250 aan reparatiekosten wegens slecht herstel van de lakschade. Op 11 oktober 2019 is aan belanghebbende voor de onderhavige auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 11.091. De gelijktijdig met de naheffingsaanslag in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 317.
De rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 8.610.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is de bruto BPM op het juiste bedrag vastgesteld?
2. Is de CO2-uitstoot terecht op 321 gr/km vastgesteld?
3. Dient rekening te worden gehouden met een waardevermindering wegens ex-schade?
4. Heeft belanghebbende recht op een hogere proceskostenvergoeding voor de beroepsfase?
Partijen zijn eensluidend van mening dat de rechtbank de bruto BPM onjuist heeft vastgesteld op € 72.177 (tarief 2013) omdat het voor 2014 geldende tarief gunstiger is. De bruto BPM moet worden vastgesteld op € 71.997.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 4.818, dan wel € 8.579. De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vermindering van de naheffingsaanslag tot € 8.579.