Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-02-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:591, 20/00799 en 20/00800

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-02-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:591, 20/00799 en 20/00800

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
15 februari 2023
Datum publicatie
10 augustus 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:591
Formele relaties
Zaaknummer
20/00799 en 20/00800
Relevante informatie
Art. 8:42 Awb, Art. 67 AWR

Inhoudsindicatie

Het bezwaar tegen de aanslag Zvw is terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat een uitspraak belanghebbende niet in een gunstigere positie kan brengen. Het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV is terecht niet ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende de hele rechtsgang al heeft doorlopen. Het hoger beroep is ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 20/00799 en 20/00800

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 25 november 2020, nummers 20/5113 en 20/5114, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2012 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht. Deze aanslag is na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de inspecteur van 16 januari 2017, gehandhaafd.

1.2.

Voor het jaar 2015 is aan belanghebbende bij beschikking van 3 juli 2015 een voorschot op de teruggaaf van de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) over 2015 toegekend. Op 30 juni 2016 heeft belanghebbende een beschikking ontvangen met daarin vermeld dat belanghebbende geen recht heeft op een teruggaaf van teveel ingehouden bijdrage Zvw 2015 (hierna: de teruggaafbeschikking). Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de teruggaafbeschikking. De inspecteur heeft dat bezwaar op 17 januari 2017 niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 22 maart 20181 ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. Het hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 9 mei 20192 ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak van het hof beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie bij arrest van 20 maart 20203 met toepassing van artikel 81 Wet op de rechterlijke organisatie ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft op 27 november 2017 opnieuw bezwaar gemaakt tegen de in 1.1 vermelde aanslag IB/PVV 2012.

1.7.

De inspecteur heeft op 29 november 2017 de aanslag Zvw 2015 opgelegd naar een te betalen bedrag van € 0, het betreft een nihilaanslag.

1.8.

Belanghebbende heeft op 10 januari 2018 bezwaar gemaakt tegen de aanslag Zvw 2015.

1.9.

De inspecteur heeft op 23 januari 2020 uitspraken op bezwaar gedaan en zowel het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2012 als het bezwaar tegen de aanslag Zvw 2015 niet-ontvankelijk verklaard.

1.10.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft op 25 november 2020 de beroepen ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard wat betreft het verzoek om kwijtschelding van belastingschulden.

1.11.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Ter zake van het hoger beroep is van belanghebbende € 131 griffierecht geheven. Belanghebbende heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. Het hof heeft dit verzoek aangemerkt als een beroep op betalingsonmacht. De griffier van het hof heeft het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Het griffierecht is op 23 december 2021 betaald.

1.12.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

1.13.

De zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.14.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij. De inspecteur heeft geen bezwaar gemaakt tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.

1.15.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.16.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Voor de vaststaande feiten wordt verwezen naar de loop van het geding zoals dat hiervoor onder 1.1 tot en met 1.16 is opgenomen.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de inspecteur de bezwaren (zie 1.9) terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, maar niet tot vermindering van de aanslagen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing