Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-02-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:695, 21/00315 tot en met 21/00329

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-02-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:695, 21/00315 tot en met 21/00329

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is samen met haar ouders ingekeerd met betrekking tot tegoeden op buitenlandse bankrekeningen. De inspecteur kondigt navorderingsaanslagen aan uitgaande van een 50/50 verdeling van de tegoeden tussen belanghebbende en haar ex-partner, tenzij belanghebbende en haar ex-partner een andere verdeling kiezen. Na het opleggen van de navorderingsaanslagen laten belanghebbende en haar ex-partner weten 100% van de tegoeden aan belanghebbende toe te rekenen. De inspecteur legt daarop een 2e serie navorderingsaanslagen op aan belanghebbende. In geschil is (a) of sprake is van een nieuw feit of kwade trouw die de 2e serie navorderingsaanslagen rechtvaardigt, (b) of de 2e serie navorderingsaanslagen tijdig en naar de juiste bedragen is opgelegd, (c) of de inspecteur heeft gehandeld in strijd met het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel.

Het hof oordeelt dat de 2e serie navorderingsaanslagen tijdig en naar de juiste bedragen is opgelegd, dat de inspecteur geen ambtelijk verzuim heeft begaan en dat voor de 2e serie navorderingsaanslagen een nieuw feit niet is vereist. De stelling van belanghebbende dat de ficties opgenomen in de artikelen 16 AWR en 2.17 Wet IB 2001 de rechtmatigheidstoets niet kunnen doorstaan omdat ex-partners dan tot in lengte van jaren met deze regelgeving en elkaar geconfronteerd kunnen worden, hetgeen een schending van de artikelen 7 Handvest en 8 EVRM vormt, wordt door het hof verworpen. Van schending van het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel is het hof niet gebleken.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 21/00315 tot en met 21/00329

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 24 december 2020, nummers BRE 18/5062, 18/5063, 18/5065 tot en met 18/5077, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 28 november 2014 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd over het jaar 2001 (hierna: navorderingsaanslag IB/PVV 2001).

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 29 oktober 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd over het jaar 2008 en voorts met dagtekening 2 november 2016 navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd over de jaren 2003 tot en met 2007 (hierna gezamenlijk: eerste serie navorderingsaanslagen).

1.3.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 3 december 2016 een aanvullende navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd over het jaar 2008 en met dagtekening 15 december 2016 aanvullende navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd over de jaren 2003 tot en met 2007 (hierna gezamenlijk: tweede serie navorderingsaanslagen).

1.4.

De inspecteur heeft tenslotte aan belanghebbende met dagtekening 3 december 2016 navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd over de jaren 2009 en 2010 (hierna gezamenlijk: derde serie navorderingsaanslagen).

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2001, de eerste, tweede en derde serie navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt. De inspecteur is gedeeltelijk aan het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 tegemoet gekomen. De inspecteur heeft de bezwaren tegen de eerste, tweede en derde serie navorderingsaanslagen afgewezen.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de in onderdeel 1.5 genoemde uitspraken op bezwaar evenzovele beroepen ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft deze beroepen in één uitspraak ongegrond verklaard1.

1.7.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

1.9.

De zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen als gemachtigde van belanghebbende, [A] verbonden aan [kantoor] in [kantoorplaats] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.10.

Belanghebbende en de inspecteur dragen ter zitting een pleitnota voor en leggen exemplaren daarvan over aan het hof en aan de wederpartij.

1.11.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.12.

De griffier heeft in de brief van 2 augustus 2022 partijen ervan in kennis gesteld dat één of meerdere raadsheren die bij de zaak van belanghebbende betrokken zijn, niet op de juiste manier is/zijn beëdigd, dat de desbetreffende raadshe(e)r(en) inmiddels opnieuw is/zijn beëdigd en dat het hof van oordeel is dat het in geval van belanghebbende niet nodig is om in haar zaak een nieuwe zitting te houden omdat de gesignaleerde onvolkomenheid niets afdoet aan de deskundige en zorgvuldige wijze waarop zijn zaak (inhoudelijk) is behandeld.

Vervolgens heeft belanghebbende verklaard gebruik te maken van haar recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Het hof heeft daarop het onderzoek heropend.

1.13.

De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2022. Daar zijn verschenen als gemachtigde van belanghebbende, [A] verbonden aan [kantoor] in [kantoorplaats] , en namens de inspecteur, [inspecteur 2] .

1.14.

Belanghebbende draagt ter (nadere) zitting een pleitnota voor en legt exemplaren daarvan over aan het hof en aan de wederpartij.

1.15.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.16.

Van beide zittingen is een proces-verbaal opgemaakt, die gelijktijdig met de uitspraak aan partijen worden verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende was in de in geschil zijnde jaren binnenlands belastingplichtige voor de heffing van IB/PVV en was tot 21 februari 2011 gehuwd met [B] (hierna: [B] ).

2.2.

Op 13 juni 2014 hebben belanghebbende en haar ouders (hierna: de ouders) per brief aan de inspecteur gemeld dat zij in de jaren 2001 tot en met 2010 beschikten over tegoeden op buitenlandse bankrekeningen, die ten onrechte nog niet (eerder) in hun aangiften IB/PVV zijn opgenomen (hierna: inkeermelding). In een brief van 13 juni 2015 wordt namens belanghebbende en de ouders een nadere uiteenzetting aan de inspecteur verstrekt betreffende de buitenlandse tegoeden. De brief van 13 juni 2015 vermeldt voor zover van belang o.m.:

‘- (…)

-

Korte tijd nadat mevrouw [belanghebbende] de onderneming van haar ouders had overgenomen heeft mevrouw [belanghebbende] op 22 februari 1994 een bankrekening geopend bij de ABN Amro Bank, het huidige UBP, te [plaats 1] , met rekeningnummer [nummer 1] . Deze rekening bestond uit een betaalrekening enerzijds en een beleggingsdeel anderzijds. In 2009 heeft mevrouw [belanghebbende] besloten deze rekening op te heffen. Het vermogen op deze rekening is in vier delen overgeboekt naar een tweetal banken. Te weten de (…) Basler Kantonalbank en de hierna te noemen Credit Agricole te [plaats 2] met rekeningnummer [nummer 2] , geopend op 28 augustus 2008;

-

Kort voordat mevrouw [belanghebbende] de rekening bij de toenmalige ABN Amro opende, is een rekening bij de Credit Agricole te [plaats 3] geopend, te weten op 26 november 1991. Het betreft rekeningnummer [nummer 3] . Op deze rekening is vermogen toebehorende aan de heer [C] en mevrouw [D] (Hof: de ouders van belanghebbende) gestort. Bij de opening van die rekening zijn voorzorgsmaat-regelen genomen voor het geval de heer [C] en mevrouw [D] iets zou overkomen. Inhoudende dat mevrouw [belanghebbende] als mede-rekeninghouder te boek werd gesteld, zodat de bank het mevrouw [belanghebbende] niet onnodig moeilijk kon maken in dat geval over het vermogen te beschikken. Het vermogen op deze rekening was en bleef echter vermogen van de heer [C] en mevrouw [D] . Deze rekening is op 5 maart 2009 gesloten en het saldo van de rekening is overgeboekt naar de bovengenoemde rekening met nummer [nummer 2] , alwaar het kort heeft gestaan, om vervolgens te worden doorgestort naar de nieuwe rekening bij de Credit Agricole te [plaats 2] , te weten rekeningnummer [nummer 4] , geopend op 13 maart 2009;

-

(…).

2. Berekening

Bijgevoegd treft u een berekening van de verschuldigde inkomstenbelasting (bijlage). Deze

berekening is gebaseerd op de bescheiden en informatie die door cliënten alsmede de diverse in de

berekening genoemde banken zijn verstrekt alsmede op de feiten vermeld onder 1. In deze berekening is opgenomen:

-

Een overzicht van het verloop van het vermogen gedurende de jaren 2001 t/m 2012. (…);

-

De te verrekenen bronbelasting;

-

(…).

Deze berekening verdient een nadere toelichting. Uit de onder 1. opgesomde feiten zult u inmiddels hebben vastgesteld dat er in 2009 een herstructurering van bankrekeningen heeft plaatsgevonden. Dat is overigens ook de enige herstructurering geweest in de afgelopen twaalf jaar. Deze herstructurering is echter dermate complex gebleken dat er voor is gekozen een stroomschema van het vermogen op te stellen. Voor uw overzicht treft u dat stroomschema bijgevoegd aan (bijlage).

(…)

In het stroomschema zal u een tweetal elementen opvallen. Ten eerste het feit dat hoewel het vak van de rekening bij de Credit Agricole met nummer [nummer 2] paars gekleurd is, inhoudende dat het vermogen toebehoort aan mevrouw [belanghebbende] , de hoofdrekeninghouders de heer [C] en mevrouw [D] zijn. Aan mevrouw [belanghebbende] is een volledige volmacht ten aanzien van deze rekening verstrekt. Ten tweede zal u opvallen dat hoewel het vak van de rekening bij de Credit Agricole [plaats 3] blauw gekleurd is, en dus het vermogen toebehoort aan de heer [C] en mevrouw [D] , mevrouw [belanghebbende] als mederekeninghouder staat genoemd. (…).

(…) er dient te worden aangesloten bij de werkelijkheid oftewel de feiten en de intentie van partijen. En dat is eenvoudigweg dat het vermogen op rekeningnummer [nummer 2] bij de Credit Agricole te [plaats 2] , toebehoort aan mevrouw [belanghebbende] . Zoals u op het stroomschema kunt zien is deze rekening in 2008 geopend en de eerste storting op deze rekening, die eveneens dateert van 2008, is afkomstig van de rekening bij de voormalige ABN Amro bank, de rekening die mevrouw [belanghebbende] in 1993, kort na de overname van de onderneming, heeft geopend. Een jaar later wordt bij de Credit Agricole in [plaats 2] een subrekening van rekeningnummer [nummer 2] geopend, rekeningnummer [nummer 4] , met daarbij de vermelding "Grosskinder" (oftewel kleinkinderen), waarop vervolgens vermogen wordt (door)gestort dat afkomstig is van de rekening van de Credit Agricole in [plaats 3] , die een week daarvoor was gesloten en waarvan het saldo toebehoorde aan de heer [C] en mevrouw [D] . Oftewel: vóór de herstructurering in 2009 had mevrouw [belanghebbende] twee rekeningen bij twee verschillende banken, en dat is ook ná 2009 zo gebleven, ook al blijkt dat niet uit de officiële stukken. De heer [C] en mevrouw [D] hadden vóór de herstructurering in 2009 één bankrekening en dat is ook ná 2009 zo gebleven.

(…) In de berekening van de vermoedelijk door mevrouw [belanghebbende] verschuldigde inkomstenbelasting, is derhalve de rekening bij de Credit Agricole met nummer [nummer 2] opgenomen. In de berekening van de vermoedelijk door de heer [C] en mevrouw [D] verschuldigde inkomstenbelasting is de rekening bij de Credit Agricole met nummer [nummer 4] opgenomen.‘.

2.3.

Uit het bij de brief van 13 juni 2015 horende stroomschema blijkt dat de bankrekening bij Credit Agricole [plaats 3] met nummer [nummer 3] op naam stond van belanghebbende en de ouders en de bankrekening bij de Credit Agricole [plaats 2] met nummer [nummer 2] op naam van de ouders.

2.4.

De inspecteur heeft de saldi van de bankrekening bij Credit Agricole [plaats 2] met nummer [nummer 2] over de jaren 2009 en 2010 toegerekend aan de ouders. Van de rekening bij Credit Agricole [plaats 3] met nummer [nummer 3] heeft de inspecteur over de jaren 2001 tot en met 2008 jaarlijks 1/3 deel van het saldo aan belanghebbende toegerekend.

2.5.

In zijn brief van 7 september 2016 heeft de inspecteur belanghebbende aangekondigd dat hij navorderingsaanslagen IB/PVV zal opleggen. De inspecteur heeft daarin ook gemeld dat hij uitgaat van een 50/50 verdeling van het vermogen op de buitenlandse bankrekeningen tussen belanghebbende en [B] . De inspecteur verzoekt in deze brief belanghebbende en [B] om binnen twee weken na 7 september 2016 indien gewenst een andere verdeling aan te geven. Belanghebbende heeft via haar gemachtigde op 19 september 2016 schriftelijk op de brief van 7 september 2016 gereageerd. In die reactie wordt geen melding gemaakt van de wens een andere verdeling tussen belanghebbende en [B] aan te brengen. De inspecteur heeft vervolgens op 18 oktober 2016 schriftelijk aan belanghebbende te kennen gegeven de eerste serie navorderingsaanslagen te hebben vastgesteld.

2.6.

Bij brief van 18 oktober 2016 heeft de inspecteur aan [B] gemeld dat hij voornemens is aan [B] navorderingsaanslagen over 2003 tot en met 2010 op te leggen, naar aanleiding van de inkeermelding. In deze brief verzoekt de inspecteur [B] gemotiveerd vóór 2 november 2016 schriftelijk te reageren, als [B] het niet eens is met dit voornemen. Bij brief van 10 november 2016 hebben belanghebbende en [B] gezamenlijk laten weten dat het vermogen op de buitenlandse bankrekeningen volledig bij belanghebbende in aanmerking genomen moet worden. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur de tweede en derde serie navorderingsaanslagen vastgesteld.

2.7.

In de bezwaarfase heeft belanghebbende onder meer gemeld dat over de jaren 2009 en 2010 - ten opzichte van de eerdere opgaaf door belanghebbende van 13 juni 2015 - hogere bedragen aan bronbelasting verrekend moesten worden. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de hogere bedragen bronbelasting over de jaren 2009 en 2010 geaccepteerd en de bezwaren voor het overige afgewezen.

2.8.

Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen over het jaar 2001 is door de inspecteur tot behoud van rechten schattenderwijs bepaald. In bezwaar heeft de inspecteur dit belastbaar inkomen 2001 verlaagd op basis van de informatie die bleek uit de inkeermelding.

2.9.

De inspecteur heeft aanvankelijk tevens ten name van belanghebbende en de ouders aanslagen recht van schenking vastgesteld met betrekking tot schenkingen tussen belanghebbende en de ouders. De schenkingen zouden overboekingen betreffen tussen de diverse, in het in onderdeel 2.3 bedoelde stroomschema genoemde, buitenlandse bankrekeningen. Tijdens de behandeling van de bezwaren tegen deze aanslagen recht van schenking heeft belanghebbende een tweetal door de ouders ten overstaan van een notaris afgelegde verklaringen overgelegd, beide gedagtekend 10 oktober 2017. Deze nagenoeg gelijkluidende verklaringen vermelden voor zover van belang o.m.:

‘L.S.,

(…)

Er is dus aan mijn kant geen enkel oogmerk geweest te worden verrijkt door onze dochter op het moment dat er vermogen van de rekening waarvan onze dochter (mede)rekeninghouder was naar een rekening op onze naam werd overgeboekt. Dat geldt dus ook voor de rekening bij de Credit Agricole in [plaats 3] , welk vermogen overigens aan mijn echtgenote en mij toebehoorde, ondanks het feit dat onze dochter als mederekeninghouder te boek stond. (…). Wij hebben dan ook nooit stilgestaan bij de vormgeving, dat wil zeggen de tenaamstelling van de rekeningen en de mogelijke fiscale en vermogensrechtelijke consequenties daarvan. Te meer omdat nooit vermogensrechtelijke gevolgen in de zin van verandering van gerechtigdheid tot het vermogen, zijn beoogd. De enige voorzorgsmaatregel die wij hebben genomen, was er één richting de bank. Namelijk dat als iemand van ons zou overlijden, de bank niet moeilijk zou kunnen doen. En de beste methode daarvoor was elk van ons rekeninghouder te laten zijn. Dat wil echter in mijn ogen

niet zeggen dat het vermogen op de rekening van de Credit Agricole in [plaats 3] ook deels toebehoorde aan onze dochter. Daarvan is geen sprake.

Waarom wij overigens bij de rekeningen van de Credit Agricole in [plaats 2] niet meer hebben gekozen voor drie rekeninghouders, kan ik mij niet meer zo goed herinneren. Maar ik kan mij zo voorstellen dat dit op advies van de bank is geweest. Bij bepaalde opdrachten is namelijk de handtekening van de rekeninghouders vereist. En omdat onze dochter doorgaans niet mee ging naar Zwitserland kan het goed zijn dat de bankmedewerker daarop heeft voorgesteld de rekening op onze naam te zetten. Dan konden mijn echtgenote en ik transacties voor onze dochter verrichten, zonder dat zij mee moest gaan naar Zwitserland.

Met de beslissing de rekeningen bij de Credit Agricole in [plaats 2] op naam van mij en mijn echtgenote te zetten is in ieder geval niet beoogd een vermogensrechtelijke overgang te bewerkstelligen. Dat blijkt ook wel uit het feit dat er bij de Credit Agricole twee onderscheiden rekeningnummers geopend zijn. Namelijk de eerste in 2008, te weten de rekening eindigend op [nummer 2] , waarop onder meer in 2008 vermogen van onze dochter afkomstig van de ABN Amro Bank te [plaats 1] is ontvangen. En de tweede, de rekening eindigend op [nummer 4] , in 2009, nota bene acht dagen nadat mijn echtgenote en ik onze rekening bij de Credit Agricole in [plaats 3] hebben opgeheven. Deze tweede rekening heeft de omschrijving "grosskinder" (kleinkinderen) meegekregen, en dus kan deze rekening alleen van mijn echtgenote en mij zijn, aangezien onze dochter geen kleinkinderen heeft. De rekening bij de Credit Agricole in [plaats 3] werd eerder gesloten dan dat de rekening voor ons werd geopend bij de Credit Agricole in [plaats 2] . De rekening eindigend op [nummer 2] diende als tussenrekening/ bewaarrekening. Dat vervolgens de waardepapieren afkomstig van de vroegere rekening van mijn dochter bij de ABN Amro Bank te [plaats 2] naar de rekening van mijn echtgenote en mij eindigend op [nummer 4] , werd overgeboekt, en niet ons vermogen

afkomstig van de Credit Agricole [plaats 3] , kwam doordat ons vermogen van de Credit

Agricole [plaats 3] rond datzelfde tijdstip werd aangewend voor de aankoop van waardepapieren. Omdat de waarde van de waardepapieren afkomstig van de rekening van onze dochter bij de ABN Amro Bank ongeveer overeenkwam met de hoogte van het vermogen afkomstig van onze rekening bij de Credit Agricole in [plaats 3] maakte dat ook niet echt uit, en zijn de waardepapieren afkomstig van de ABN Amro Bank overgemaakt/ overgezet naar de rekening van mijn echtgenote en mij eindigend op [nummer 4] . Het openen van die tweede rekening, onmiddellijk na het sluiten van onze rekening bij de Credit Agricole in [plaats 3] , was toch niet noodzakelijk geweest als we het onderscheid in de gerechtigdheid tot het vermogen niet hadden onderkend? Wij, mijn echtgenote en ik, hebben het vermogen van onze dochter, namelijk het vermogen op de rekening die eindigt op [nummer 2] , dus alleen in bewaring gehouden voor haar. (…)‘

2.10.

Tijdens de in onderdeel 2.9. bedoelde bezwaarbehandeling is voorts een stuk overgelegd waaruit bleek dat de bankrekening bij de Credit Agricole [plaats 2] met nummer [nummer 2] per 25 augustus 2016 is gesloten, waarna het saldo op die rekening is overgeboekt naar een bankrekening bij ABN Amro Bank in Nederland op naam van belanghebbende.

2.11.

De stukken bedoeld in de onderdelen 2.9 en 2.10 zijn voor de inspecteur aanleiding geweest genoemde aanslagen recht van schenking tot nihil te verminderen.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

I. Is sprake van een nieuw feit of kwade trouw die de tweede en derde serie navorderingsaanslagen rechtvaardigt?

II. Zijn de tweede en derde serie navorderingsaanslagen tijdig opgelegd?

III. Zijn de navorderingsaanslag IB/PVV 2001, de eerste en tweede serie navorderingsaanslagen naar de juiste bedragen vastgesteld?

IV. Heeft de inspecteur gehandeld in strijd met het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel?

Ter zitting en in haar eerste pleitnota heeft belanghebbende haar grieven met betrekking tot de tijdigheid van het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV 2001, tijdigheid van het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV 2003 uit de eerste serie navorderingsaanslagen en toekenning van een vergoeding wegens immateriële schade in eerste aanleg, ingetrokken.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en van de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 en van de eerste, tweede en derde serie navorderingsaanslagen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing