Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-03-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:782, 21/00244
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-03-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:782, 21/00244
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 8 maart 2023
- Datum publicatie
- 11 april 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2020:6838, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/00244
Inhoudsindicatie
Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG.
De activiteiten van belanghebbende bestaan uit de opslag en distributie van onder meer accijnsgoederen. Belanghebbende beschikt in Nederland over een vergunning voor een accijnsgoederenplaats (hierna: de AGP). Uit het feit dat de accijnsgoederen niet op de plaats van bestemming zijn aangekomen volgt in beginsel op grond van artikel 2c, lid 3, WA dat Nederland heffingsbevoegd is. De inspecteur heeft, voordat hij tot naheffing is overgegaan, belanghebbende in de gelegenheid heeft gesteld om het in artikel 2c, lid 4, WA bedoelde bewijs te leveren van de plaats waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden. Belanghebbende heeft niet binnen de daarvoor bepaalde termijn dergelijk bewijs heeft geleverd, welk bewijs zou meebrengen dat de inspecteur op grond van artikel 2c, lid 3, WA in samenhang gelezen met artikel 10, lid 4, eerste alinea, Accijnsrichtlijn niet bevoegd is om de verschuldigde accijns te heffen. Met na afloop van die termijn geleverd bewijs over de plaats van een onregelmatigheid in een andere lidstaat kan geen rekening worden gehouden bij het beoordelen van de heffingsbevoegdheid van de inspecteur. Het hof mag zich dan ook niet meer buigen over de vraag of belanghebbende met de nadien, in (hoger) beroep, overgelegde stukken heeft bewezen dat de onregelmatigheid buiten Nederland heeft plaatsgevonden en evenmin mag het hof zich nog buigen over door de inspecteur nadien, in (hoger) beroep, - deels ten onrechte, zie onder vraag II - overgelegde stukken op basis waarvan belanghebbende stelt dat de inspecteur niet heffingsbevoegd zou zijn (ECLI:NL:HR:2022:1611 en ECLI:NL:HR:2022:1083).
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00244
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] (voorheen geheten: [A BV] ),
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 31 december 2020, nummer BRE 17/6041, in het geding tussen belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns over de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015 (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd. Gelijktijdig is aan belanghebbende bij beschikking belastingrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking belastingrente).
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft op het verweerschrift gereageerd bij brief van 24 maart 2022. Belanghebbende heeft in deze brief verzocht om het onderzoek ter zitting uit te stellen totdat de Hoge Raad arrest heeft gewezen in een door haar aanhangig gemaakte cassatieprocedure tegen een uitspraak van het hof van 2 oktober 2020.1De Hoge Raad heeft het nummer 20/03686 aan deze procedure toegekend. A-G Ettema heeft op 7 mei 2021 conclusie genomen in deze procedure.2 De brief van 24 maart 2022 is doorgestuurd naar de inspecteur.
Het hof heeft bij brief van 28 maart 2022 aan belanghebbende medegedeeld dat de op 8 juli 2022 geplande zitting doorgang zal vinden, met dien verstande dat het mogelijk is dat deze zitting gebruikt zal worden om, in overleg met partijen, regie op het dossier te voeren.
De inspecteur heeft bij brief van 6 april 2022 gereageerd op de brief van belanghebbende van 24 maart 2022.
Belanghebbende heeft het hof bij brief van 13 mei 2022 verzocht om duidelijkheid te verstrekken over de vraag of de zitting van 8 juli 2022 een regiezitting betreft. Deze brief is doorgestuurd naar de inspecteur.
De griffier heeft op 18 mei 2022 telefonisch aan partijen medegedeeld dat de zitting van 8 juli 2022 gebruikt zal worden om de onderhavige zaak inhoudelijk te behandelen. Dit is ook tot uitdrukking gebracht in de op die dag aan belanghebbende verzonden uitnodiging voor de zitting en de op die dag aan de inspecteur verzonden brief.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Belanghebbende en de inspecteur hebben op de zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.
Op 12 juli 2022 heeft het hof het onderzoek heropend, omdat het onderzoek onvolledig was. Het hof heeft partijen daarvan bericht bij brieven van 12 juli 2022.
Bij brief van 20 juli 2022 heeft de inspecteur met begeleidende brief stukken overgelegd. Deze zijn doorgestuurd naar de belanghebbende. In de begeleidende brief van het hof is vermeld dat een zitting achterwege kan worden gelaten, tenzij belanghebbende aangeeft op een zitting gehoord te willen worden.
Bij brief van 22 augustus 2022 heeft belanghebbende gereageerd op de doorgezonden stukken. In deze brief vermeldt belanghebbende dat zij bereid is ter zitting te verschijnen als het hof dat geraden voorkomt. Zij vermeldt voorts dat wanneer het hof zou beslissen de inspecteur een termijn te geven om schriftelijk te reageren, zij niet uitsluit het hof te verzoeken om in de gelegenheid te worden gesteld daarop te reageren. Deze brief is doorgestuurd naar de wederpartij.
Bij brief van 12 september 2022 heeft de inspecteur gereageerd op de doorgezonden brief.
De brief van 12 september 2022 is doorgestuurd naar belanghebbende. In de begeleidende brief van het hof aan belanghebbende heeft het hof medegedeeld dat het onderzoek volledig is geweest en dat het hof het onderzoek sluit. Ook de inspecteur is bericht dat het onderzoek volledig is geweest en dat het hof het onderzoek sluit. In deze brieven aan partijen is bericht dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.
2 Feiten
De activiteiten van belanghebbende bestaan uit de opslag en distributie van onder meer accijnsgoederen. Belanghebbende beschikt in Nederland over een vergunning voor een accijnsgoederenplaats (hierna: de AGP).
Belanghebbende heeft de in het hieronder opgenomen overzicht gespecificeerde partijen met accijnsgoederen onder schorsing van accijns uitgeslagen uit de AGP. Voor elke zending is een elektronisch administratie document (hierna: e-AD’s) opgemaakt. De geadresseerde is [geadresseerde] di Ferreti (hierna: [geadresseerde] ), [adres 1] , [plaats 1] (Italië). Belanghebbende heeft de zendingen in het Excise Movement and Control System (hierna: EMCS) geregistreerd. Via dit systeem heeft belanghebbende met betrekking tot elke afzonderlijke zending de melding ontvangen dat deze door [geadresseerde] is ontvangen. Hierna zijn de specificaties omtrent het aantal zendingen, de e-AD’s en de registratie in EMCS opgenomen:
Zending |
e-AD nummer |
Validatie datum / tijdstip opmaak |
Validatie datum / tijdstip ontvangstrapport |
1 |
[e-AD nummer 1] |
27-01-2014 16:50 uur |
29-01-2014 17:28 uur |
2 |
[e-AD nummer 2] |
27-01-2014 17:00 uur |
29-01-2014 10:00 uur |
3 |
[e-AD nummer 3] |
27-01-2014 17:11 uur |
29-01-2014 18:31 uur |
4 |
[e-AD nummer 4] |
28-01-2014 15:51 uur |
30-01-2014 14:11 uur |
5 |
[e-AD nummer 5] |
28-01-2014 16:15 uur |
30-01-2014 14:48 uur |
6 |
[e-AD nummer 6] |
28-01-2014 16:42 uur |
30-01-2014 16:33 uur |
7 |
[e-AD nummer 7] |
03-02-2014 13:16 uur |
05-02-2014 16:27 uur |
8 |
[e-AD nummer 8] |
03-02-2014 17:03 uur |
05-02-2014 16:35 uur |
9 |
[e-AD nummer 9] |
05-02-2014 09:47 uur |
07-02-2014 09:02 uur |
10 |
[e-AD nummer 10] |
05-02-2014 10:54 uur |
07-02-2014 13:56 uur |
11 |
[e-AD nummer 11] |
07-02-2014 15:35 uur |
11-02-2014 19:11 uur |
12 |
[e-AD nummer 12] |
07-02-2014 15:47 uur |
11-02-2014 19:13 uur |
13 |
[e-AD nummer 13] |
07-02-2014 15:56 uur |
12-02-2014 08:15 uur |
14 |
[e-AD nummer 14] |
20-02-2014 16.59 uur |
24-02-2014 16:58 uur |
15 |
[e-AD nummer 15] |
20-02-2014 17:05 uur |
24-02-2014 19:03 uur |
16 |
[e-AD nummer 16] |
20-02-2014 17.08 uur |
24-02-2014 16:49 uur |
17 |
[e-AD nummer 17] |
20-02-2014 17:11 uur |
24-02-2014 19:01 uur |
18 |
[e-AD nummer 18] |
25-02-2014 14:55 uur |
27-02-2014 16:03 uur |
19 |
[e-AD nummer 19] |
25-02-2014 15:32 uur |
28-02-2014 15:09 uur |
20 |
[e-AD nummer 20] |
25-02-2014 15:36 uur |
27-02-2014 18:25 uur |
21 |
[e-AD nummer 21] |
25-02-2014 15:39 uur |
28-02-2014 15:21 uur |
22 |
[e-AD nummer 22] |
05-03-2014 12:32 uur |
07-03-2014 17:39 uur |
De Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (hierna: de FIOD) heeft, onder de naam [onderzoek 1] , een strafrechtelijk onderzoek (hierna: strafrechtelijk onderzoek [onderzoek 1] ) naar de zendingen verricht. Aanleiding voor strafrechtelijk onderzoek [onderzoek 1] is, onder meer, dat uit een voorgaand strafrechtelijk onderzoek met de naam [onderzoek 2] (hierna: strafrechtelijk onderzoek [onderzoek 2] ) het vermoeden is voortgevloeid dat belanghebbende en haar bestuurder zich gedurende geruime tijd hebben beziggehouden met het vervoeren van accijnsgoederen die zich onder een accijnsschorsingsregeling bevinden naar andere bestemmingen dan uit de e-AD’s volgt.
De FIOD heeft de bevindingen van het strafrechtelijk onderzoek [onderzoek 1] vastgelegd in een overzichtsproces-verbaal met het nummer 3-OPV-01 (hierna: het overzichtsproces-verbaal). In het overzichtsproces-verbaal worden de nummers van de onderliggende brondocumenten genoemd. De brondocumenten zijn eveneens afkomstig uit strafrechtelijk dossier [onderzoek 1] .
De conclusie die de FIOD in het overzichtsproces-verbaal trekt met betrekking tot de leveringen aan [geadresseerde] is dat vijf van de 22 zendingen Italië niet bereikt hebben en naar het Verenigd-Koninkrijk zijn overgebracht en dat het vermoeden bestaat dat dit eveneens is gebeurd met de overige 17 zendingen. In het overzichtsproces-verbaal is daarnaast opgenomen dat nog geen antwoord is ontvangen op rechtshulpverzoeken die de FIOD in het kader van dit strafrechtelijk onderzoek aan de Italiaanse autoriteiten heeft gedaan.
Eén van de in het overzichtsproces-verbaal genoemde rechtshulpverzoeken heeft betrekking op zendingen van accijnsgoederen door belanghebbende aan [B] , [adres 2] te [plaats 2] (Italië) (hierna: [B] ) en aan [C] , [adres 3] te [plaats 3] (Italië) (hierna: [C] ). Het andere rechtshulpverzoek heeft betrekking op zendingen aan [geadresseerde] .
In het rechtshulpverzoek dat ziet op zendingen aan [geadresseerde] is het navolgende opgenomen over het vermeende fraudepatroon, de achtergrond van het verzoek en de reikwijdte hiervan:
‘Fraudepatroon
(…)
Vanuit het AGP [D] worden trailers geladen met alcoholhoudende dranken. Voor deze uitgaande transporten wordt één e-AD opgemaakt met als bestemming een AGP in een ander Europees land. Het vermoeden is, dat de transporten met een bestemming een AGP in Italië frauduleus zijn. Oftewel de e-AD’s worden in Italië bij het AGP gezuiverd als zijnde dat de transporten met alcoholhoudende dranken aldaar zijn aangekomen en ingeslagen, terwijl de drank fysiek de bestemming Italië niet heeft bereikt, maar in het zwarte circuit, van een ander EU land en met name Engeland, zijn verdwenen. In dit onderzoek [onderzoek 1] zijn de volgende drie Italiaanse AGP's naar voren gekomen als 'papieren' bestemming:
1. [B] , [adres 2] te [plaats 2] ;
2. [C] , [adres 3] te [plaats 2] ;
3. [geadresseerde] di Ferreti , [adres 4] te [plaats 1] .
Onderzoek FIOD
Info uit onderzoek [onderzoek 2]
Uit het strafrechtelijk onderzoek met de naam [onderzoek 2] is naar voren gekomen, dat er in de periode 14 met 2013 tot en met 15 oktober 2013 bij een Nederlandse AGP vergunninghouder, gevestigd te [plaats 4] , in totaal 79 transporten met accijnsproducten zijn vertrokken met een Italiaans AGP als bestemming. In de periode 14 mei 2013 tot en met 26 september 2013 zijn 68 transporten naar [F] , gevestigd te [plaats 5] , vastgesteld. En nadat het AGP [F] gesloten is door de Italiaanse autoriteiten zijn er nog 11 transporten vastgesteld naar het AGP [B] te [plaats 2] . In onderzoek [onderzoek 2] is middels grensoverschrijdende observaties vastgesteld, dat de in [plaats 4] geladen en vertrokken trailers in [plaats 6] (Frankrijk) aan boord van een ferryboot richting Engeland werden gereden. Op 15 oktober 2013 is in strafrechtelijk onderzoek [onderzoek 2] in Nederland ingegrepen, wat vervolgens inhoudt dat er bij de AGP vergunninghouder in [plaats 4] geen transport meer kan starten.
Info uit onderzoek [onderzoek 1]
Opvallend is dan dat, na ingrijpen in onderzoek [onderzoek 2] , in onderzoek [onderzoek 1] is vastgesteld, dat er in de maanden oktober (met ingang van 23 oktober) en november 2013 bij [D] 13 transporten met accijnsgoederen vertrekken met de bestemming het AGP [B] , te [plaats 2] . Het onderzoeksteam van de FIOD is bekend met het feit, dat de AGP vergunning van [B] te [plaats 2] op 28 november 2013 is beëindigd.
Vervolgens is in dit onderzoek vastgesteld middels het EMCS systeem, dat met ingang van begin december 2013 het AGP [C] , ook gevestigd te [plaats 2] , wordt vermeld op opgemaakte e-AD's. In totaal zijn vanaf [D] acht transporten met alcoholhoudende dranken vastgesteld.
Bij het onderzoeksteam bestaat het vermoeden, dat ook de AGP vergunning bij [C] is beëindigd. Want uit nader onderzoek in het EMCS is vervolgens vastgesteld dat [D] met ingang van januari 2014 weer een ander 'nieuw' AGP in Italië op de e-AD's vermeld, te weten [geadresseerde] di Ferreti gevestigd te [plaats 1] . In totaal zijn thans 22 transporten met accijnsgoederen vastgesteld met deze bestemming.
Door [D] zijn er in de periode 15 oktober 2013 tot en met 12 maart 2014 in totaal 43 e-AD’s opgemaakt voor zendingen alcoholhoudende dranken bestemd voor de Italiaanse ontvangers. (... )
Belangrijk:
Dit rechtshulpverzoek heeft alleen betrekking op AGP vergunninghouder [geadresseerde] di Ferreti , wat gevestigd is of was in [plaats 1] . Voor de andere twee AGP vergunninghouders wordt vanwege een andere ambtsgebied in Italië een ander rechtshulpverzoek gestuurd. (…)’
De [G] (Italië) heeft, naar aanleiding van voornoemd rechtshulpverzoek, een proces-verbaal aan de FIOD verstrekt. Het proces-verbaal, waaraan de nummers RHV-002A-6 , [nummer 3] en [nummer 4] zijn toegekend, luidt in het Italiaans (hierna: het proces-verbaal van de Italiaanse autoriteiten). De Italiaanse autoriteiten hebben dit stuk niet voorzien van een vertaling (in het Engels). De FIOD heeft gedeelten van het proces-verbaal van de Italiaanse autoriteiten naar het Nederlands laten vertalen.
In het proces-verbaal van de Italiaanse autoriteiten is opgenomen dat de zendingen de AGP van [geadresseerde] niet bereikt hebben. Met betrekking tot de heffing van accijns door de Italiaanse autoriteiten van [geadresseerde] is het volgende opgenomen in dit proces-verbaal, met dien verstande dat het hof hierna de Nederlandse vertaling citeert:
‘(…) De toegang voor inspectiedoeleinden overeengekomen met U edele en uitgevoerd door Douanepersoneel bij het depot van [geadresseerde] op 17 maart 2014, heeft echter een verwoestend effect veroorzaakt op de lucratieve activiteiten van [H] ,
aangezien naar aanleiding van de uitgevoerde controle en de daaruit voortvloeiende ernstige administratieve onrechtmatigheden en de onrechtmatigheden betreffende de belasting op strafrechtelijk gebied die geconstateerd zijn, de accijnscode van [geadresseerde] definitief werd ingetrokken, hetgeen evenzo werd bekrachtigd met een proces-verbaal van meer dan € 2.634.000.00 voor verschuldigde accijns die nooit aan de staatskas betaald is (zonder de verschuldigde btw mee te tellen). (…)’
Vaststaat, dat de litigieuze accijnsgoederen niet op de plaats van bestemming (van de geadresseerde; [geadresseerde] ) zijn aangekomen en dat sprake is van een valse afmelding door [geadresseerde] in het EMCS ter zake van de ontvangst van de accijnsgoederen.
De inspecteur heeft bij brief van 15 maart 2016 aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat hij voornemens is om met betrekking tot de onderhavige zendingen een naheffingsaanslag accijns over de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015 van € 1.536.653,53 aan haar op te gaan leggen, omdat met betrekking tot deze zendingen niet vastgesteld kan worden dat de goederen daadwerkelijk in Italië zijn ingeslagen in de AGP van [geadresseerde] . In deze brief nodigt de inspecteur belanghebbende uit om alsnog aanvullende bescheiden of andere informatie te overleggen welke kunnen leiden tot vermindering c.q. opheffen van de naheffingsaanslag en om te worden gehoord. Bij deze brief zijn afschriften van de volgende stukken gevoegd:
- Overzicht berekening naheffingsaanslag (A3 formaat);
- PV 53501 ( 3-OPV-01 );
- AH-147;
- AH-142 (incl. AH-016/D-300/AH-111;
- RHV-002A-6 ;
- RHV-005;
- D-007;
- D-087;
- E-AD 14NL26889740219211655 (als vermeld in D-349);
- D-088;
- D-089;
- AH-058;
- D-101;
- D-102;
- D-103;
- D-104;
- D-106;
- D-109;
- AH-116;
- AH-043.
Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief van 29 maart 2016.
De inspecteur heeft een reactie gestuurd bij brief van 4 april 2016.
Belanghebbende is op 12 mei 2016 gehoord over het voornemen om de naheffingsaanslag op te leggen. Belanghebbende heeft verzocht om een integrale vertaling van het proces-verbaal van de Italiaanse autoriteiten. Een integrale vertaling is niet aan belanghebbende verstrekt, maar tijdens het hoorgesprek is geconstateerd dat verzuimd is om de wel beschikbare vertaling van bladzijden 81 tot en met 85 aan belanghebbende te verstrekken. De vertaling van voornoemde bladzijden is nadien aan belanghebbende verstrekt. Belanghebbende heeft verzocht om het opleggen van een naheffingsaanslag uit te stellen in verband met een lopende procedure bij de rechtbank in een zaak van een andere belastingplichtige, de omstandigheid dat de termijn om een naheffingsaanslag op te leggen niet dreigt te verstrijken en zij in de lopende strafrechtelijke procedure haar onderzoekswensen à décharge nog niet heeft kunnen uitvoeren.
Belanghebbende heeft bij brief van 17 juni 2016 gereageerd op het hoorverslag van 1 juni 2016.
De inspecteur merkt bij brief van 4 juli 2016 op dat hij zijn voornemen om een naheffingsaanslag op te leggen handhaaft, aangezien fiscale procedures niet afhankelijk zijn van het verloop van strafrechtelijke procedures, belanghebbende inzage heeft gehad in het volledige dossier, belanghebbende in ruime mate in de gelegenheid is gesteld om informatie te verstrekken die van invloed zou kunnen zijn voor de accijnsheffing en de rechtbank uitspraak heeft gedaan in de door belanghebbende genoemde procedure. De eindconclusie van de inspecteur is dat gemachtigde noch belanghebbende gegevens verstrekt hebben welke zouden kunnen leiden tot een aanpassing van het in het voornemen tot het opleggen van een naheffingsaanslag vermelde accijnsbedrag.
Met dagtekening 27 juli 2016 is, overeenkomstig het aangekondigde voornemen, de naheffingsaanslag van € 1.536.653,53 aan belanghebbende opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 94.077.
Belanghebbende heeft bij brief van 18 augustus 2016 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Belanghebbende heeft afgezien van het recht om in het kader van de bezwaarfase gehoord te worden.
Bij uitspraak op bezwaar van 19 juli 2017 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. In de procedure bij de rechtbank heeft de inspecteur in een nader stuk uit het strafdossier [onderzoek 1] afkomstige (bron)documenten overgelegd die tot dat moment niet zijn overgelegd. De inspecteur heeft de volgende uitleg gegeven over het late tijdstip van overlegging van deze stukken:
‘(…) Wat ik tot op heden nog niet heb overgelegd, zijn:
- De brondocumenten die in 3-OPV-01 , onderdeel 8, RHV-002A-6 en AH-147, p. 5 t/m 10 (3618 t/m 3623) worden genoemd.
Ten onrechte heb ik dat niet gedaan. Dit heeft te maken met het feit dat mijn verweerschrift uit 2017 stamt. Toen stond het onderwerp "de op de zaak betrekking hebbende stukken" nog niet zo op de agenda als dat dat nu is, met name niet na het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 4 mei 2018, nummer 16/04237 (ECLI:NL:HR:2018:672).
Ik overleg daarom nu alsnog de betreffende brondocumenten uit onderdeel 8 van 3-OPV-01 en pagina 5 t/m 10 van AH-147 (zie bijlagen 1 t/m 15 en 30 t/m 42 bij deze brief). De brondocumenten die in RHV-002A-6 worden genoemd zijn, heb ik nooit tot mijn beschikking gehad;
- Afschriften van de uitdraaien uit EMCS van de e-AD's die ik niet bij mijn verweerschrift heb bijgevoegd. Ik heb namelijk geconstateerd dat ik maar 8 van de 22 e-AD's bij mijn verweerschrift heb gevoegd (zie bijlagen 14-15 en 17 t/m 22). De ontbrekende 14 stuks voeg ik hierbij toe (zie bijlagen 16 t/m 29 bij deze brief) (…)’
Het in het hierboven opgenomen citaat genoemde onderdeel 8 van het overzichtsproces-verbaal (in het citaat aangeduid als 3-OPV-01 ) heeft als titel; “Transporten ‘ [geadresseerde] ’”. Document RHV-002A-6 maakt onderdeel uit van het proces-verbaal van de Italiaanse autoriteiten en AH-147 is een door een medewerker van de FIOD opgesteld proces-verbaal van ambtshandeling (hierna: proces-verbaal AH-147). In proces-verbaal AH-147 wordt een overzicht gegeven van de aanleiding van onderzoek [onderzoek 1] en de bevindingen tot dan toe uit dat onderzoek. Bladzijden 5 tot en met 10 van proces-verbaal AH-147 gaan over zendingen aan [geadresseerde] .
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In de hoger beroepsprocedure is namens de inspecteur bij brief van 19 januari 2021, bij wijze van rechtshulpverzoek, de volgende vraag gesteld aan de Italiaanse autoriteiten op het gebied van de accijnsheffing:
‘(…) Regarding to the 22 aforementioned ARC'S, the Dutch customs would like to receive the following information from the Italian authorities:
-Have the Italian (customs) authorities imposed an additional assessment of excise duty for the aforementioned ARC's? (…)’
Op 3 maart 2021 is een antwoord op dit rechtshulpverzoek ontvangen. Het antwoord luidt in het Italiaans met dien verstande dat de navolgende, niet-officiële, vertaling is bijgevoegd:
‘(…) 1. In 2014 has been verified that none shipment of excise goods under duty suspension arrived and phisically stored in the warehouse of [geadresseerde] ;
2. So, all ARCS were considered fakes. [geadresseerde] provided only to close telematically each movement without any effective reception of goods;
3. All ARCS are still stored in EMCS database in use for our Agency;
4. Our office has notified to the company tax deeds for excise evaded (€ 2.634.436,89) and for VAT on excise evaded (€ 579.576,12);
5. We referred this illegal activity to the public prosecutor who opened a criminal proceeding that is still open and the outcome of which is unknown. (…)”
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
II. Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) overgelegd?
III. Ziet het hof aanleiding om met betrekking tot gedingstukken die de inspecteur heeft overgelegd artikel 8:32a Awb toe te passen?
IV. Ziet het hof aanleiding om de inspecteur, het Ministerie van Financiën en/of de Officier van Justitie, onder verwijzing naar artikel 8:45 Awb, te verzoeken om een verzoek te doen aan de Italiaanse fiscale en justitiële autoriteiten om schriftelijke inlichtingen te geven?
V. Heeft de inspecteur het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel geschonden door niet op verzoek van belanghebbende te wachten met het opleggen van de naheffingsaanslag?
VI. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van door haar geleden schade door de inspecteur?
VII. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn?
Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, uitspraak op bezwaar, naheffingsaanslag en beschikking belastingrente. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.