Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-03-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1051, 23/00147

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-03-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1051, 23/00147

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
27 maart 2024
Datum publicatie
18 april 2024
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:1051
Formele relaties
Zaaknummer
23/00147
Relevante informatie
Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 19 VWEU, Art. 110 VWEU, Art. 267 VWEU

Inhoudsindicatie

BPM. Kampeerauto. Unierecht. Geen werkelijke proceskostenvergoeding. Immateriële schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 23/00147

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 24 september 2021, nummer BRE 19/2160, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota, en een aanvulling daarop, ingediend.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende, vergezeld door zijn gemachtigde [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van het voertuig Fiat Ducato 35 2.3 MJ met VIN eindigend op [VIN-nummer] aangifte gedaan naar een verschuldigd bedrag aan BPM van € 4.436 (hierna: de aangifte). Belanghebbende heeft voormeld bedrag op aangifte voldaan. Het voertuig betreft een gebruikte kampeerauto (hierna: de kampeerauto).

2.2.

Voor de bepaling van de afschrijving heeft belanghebbende gebruik gemaakt van een koerslijst van een gesloten bestelauto van het merk Fiat Ducato zonder recreatieve voorzieningen.

2.3.

De inspecteur heeft bij brief van 27 maart 2018 aangekondigd voornemens te zijn ter zake van de registratie van de kampeerauto een naheffingsaanslag aan belanghebbende op te leggen. Volgens de inspecteur is de door belanghebbende gehanteerde wijze van afschrijving niet juist. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren vóór 12 april 2018. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.

2.4.

De naheffingsaanslag is op 14 mei 2018 aan belanghebbende opgelegd. Voor de bepaling van de afschrijving is de inspecteur uitgegaan van de bruto BPM uit de aangifte. De hoogte van het afschrijvingspercentage heeft inspecteur gebaseerd op de forfaitaire afschrijvingstabel. De inspecteur heeft de verschuldigde BPM berekend op € 6.117. Het verschil tussen voornoemd bedrag en de BPM die op aangifte is voldaan, heeft de inspecteur nageheven. Tevens heeft hij bij beschikking € 28 belastingrente in rekening gebracht.

In bezwaar zijn de naheffingsaanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.

2.5.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de inspecteur en de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 469 respectievelijk € 1.031, de inspecteur en de minister veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 267 elk, gelast dat de inspecteur en de minister het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 174 (ieder voor de helft) vergoeden en beslist dat, voor zover de immateriëleschadevergoeding, de proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van het griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop de uitspraak van de rechtbank is gedaan.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

1. Zijn de nationale rechters bevoegd uitleg te geven aan de bepalingen van het Unierecht? Zijn zij niet onafhankelijk en niet onpartijdig indien zij uitleg geven aan de bepalingen van het Unierecht?

2. Mag voor de vaststelling van de waardevermindering – en daarmee van de verschuldigde belasting – worden uitgegaan van de waardevermindering van een met de kampeerauto vergelijkbare gesloten bestelauto zonder recreatieve voorzieningen?

3. Heeft de rechtbank de proceskostenvergoeding te laag vastgesteld?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en toewijzing van de door hem ingenomen standpunten. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing