Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-04-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1418, 22/01657 tot en met 22/01665

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-04-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1418, 22/01657 tot en met 22/01665

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 april 2024
Datum publicatie
30 april 2024
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:1418
Formele relaties
Zaaknummer
22/01657 tot en met 22/01665
Relevante informatie
Art. 3.100 Wet IB 2001, Art. 3.124 Wet IB 2001, Art. 9.6 Wet IB 2001, Art. 45aa Uitv reg IB 2001, Art. 60 AWR

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Verzoek om teruggaaf als bedoeld in artikel 9.6 Wet inkomstenbelasting 2001, in combinatie met artikel 45aa, onder a, Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 van geheven inkomstenbelasting over arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het hof oordeelt dat de inspecteur het verzoek om teruggaaf over de jaren 2010 tot en met 2015 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege overschrijding van de termijn. Het verzoek om teruggaaf over de jaren 2016 tot en met 2018 is wel binnen de termijn ingediend, maar terecht door de inspecteur afgewezen. De door belanghebbende ontvangen bedragen vormen periodieke uitkeringen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval. Dergelijke uitkeringen behoren tot het belastbaar inkomen uit werk en woning en zijn naar het oordeel van het hof terecht in de heffing betrokken.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 22/01657 tot en met 22/01665

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 25 augustus 2022, nummers BRE 21/3654, 21/4832 tot en met 21/4839, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende opgelegd de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2010, de aanslag IB/PVV 2011, de aanslag IB/PVV 2012, de aanslag IB/PVV 2013, de aanslag IB/PVV 2014, de aanslag IB/PVV 2015, de aanslag IB/PVV 2016, de aanslag IB/PVV 2017 en de aanslag IB/PVV 2018. Tevens is, gelijktijdig met de aanslag IB/PVV 2011 bij beschikking heffingsrente vergoed en gelijktijdig met de aanslag IB/PVV 2016, de aanslag IB/PVV 2017 en de aanslag IB/PVV 2018 belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft het bezwaarschrift vervolgens aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering en dit verzoek afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op bezwaar en de afwijzing op het verzoek om ambtshalve vermindering beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het hof heeft de hierna volgende nummers aan het hoger beroep toegekend:

Tijdvak

Nummer rechtbank

Nummer hof

2010

BRE 21/3654

BK-SHE 22/01657

2011

BRE 21/4832

BK-SHE 22/01658

2012

BRE 21/4833

BK-SHE 22/01659

2013

BRE 21/4834

BK-SHE 22/01660

2014

BRE 21/4835

BK-SHE 22/01661

2015

BRE 21/4836

BK-SHE 22/01662

2016

BRE 21/4837

BK-SHE 22/01663

2017

BRE 21/4838

BK-SHE 22/01664

2018

BRE 21/4839

BK-SHE 22/01665

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende was zelfstandig onderneemster en handelde in damesconfectie.

2.2.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV gedaan voor de jaren 2010 tot en met 2018. Het betreft de volgende aangiften IB/PVV:

- de aangifte IB/PVV 2010, ingediend op 29 april 2011 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.088 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8. De definitieve aanslag is opgelegd met dagtekening 24 september 2011 overeenkomstig de ingediende aangifte;

-

de aangifte IB/PVV 2011, ingediend op 31 augustus 2012 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.233. De definitieve aanslag is opgelegd met dagtekening 28 september 2012 overeenkomstig de ingediende aangifte;

-

de aangifte IB/PVV 2012, ingediend op 19 juli 2013 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.985. De definitieve aanslag is opgelegd met dagtekening 27 september 2013 overeenkomstig de ingediende aangifte;

-

de aangifte IB/PVV 2013, ingediend op 28 april 2015 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.186. De definitieve aanslag is opgelegd met dagtekening 9 september 2015 overeenkomstig de ingediende aangifte;

-

de aangifte IB/PVV 2014, ingediend op 28 april 2015 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.068 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.229. De definitieve aanslag is opgelegd met dagtekening 25 september 2015 overeenkomstig de ingediende aangifte;

-

de aangifte IB/PVV 2015, ingediend op 11 oktober 2016 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.752. De definitieve aanslag is opgelegd met dagtekening 2 december 2016 overeenkomstig de ingediende aangifte;

-

de aangifte IB/PVV 2016, ingediend op 23 augustus 2017 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.106. De definitieve aanslag is opgelegd met dagtekening 29 september 2017 overeenkomstig de ingediende aangifte;

-

de aangifte IB/PVV 2017, ingediend op 8 november 2018 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.345. De definitieve aanslag is opgelegd met dagtekening 2 juli 2019 overeenkomstig de ingediende aangifte; en

-

de aangifte IB/PVV 2018, ingediend op 4 juni 2020 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.921. De definitieve aanslag is opgelegd met dagtekening 16 juli 2020 overeenkomstig de ingediende aangifte.

2.3.

Belanghebbende ontving in de jaren 2010 tot en met 2018 jaarlijkse, periodieke uitkeringen van Reaal, Nationale Nederlanden en Movir (hierna: de Verzekeringsmaatschappijen). De uitkeringen houden verband met een door belanghebbende gesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: AOV’s). Door de Verzekeringsmaatschappijen zijn loonheffingen en Zvw ingehouden.

2.4.

In de aangiften IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2015 heeft belanghebbende onder rubriek ‘Periodieke uitkeringen’ (in de aangifte IB/PVV 2010), dan wel ‘Pensioen, lijfrente of andere uitkering’ (in de aangifte IB/PVV 2011 en verder) aangegeven te hebben ontvangen een uitkering van Reaal en Nationale Nederlanden. In de aangifte IB/PVV 2016 heeft belanghebbende onder de rubriek ‘Pensioen, lijfrente of andere uitkering’ aangegeven te hebben ontvangen een uitkering van Reaal, Nationale Nederlanden en Movir. In de aangifte IB/PVV voor de jaren 2017 en 2018 heeft belanghebbende onder de rubriek ‘Pensioen, lijfrente of andere uitkering’ aangegeven te hebben ontvangen een uitkering van Reaal en Movir.

2.5.

Belanghebbende heeft bij brief gedagtekend 27 april 2021 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2018. Op 13 augustus 2021 heeft de inspecteur in twee afzonderlijke geschriften uitspraak op bezwaar gedaan. De inspecteur heeft de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2015 niet-ontvankelijk verklaard en heeft het verzoek om ambtshalve vermindering (voor de jaren 2010 tot en met 2015) bij voor bezwaar vatbare beschikking afgewezen vanwege overschrijding van de vijfjaarstermijn. Tegen deze beschikking, inhoudende geen ambtshalve vermindering te verlenen, is geen bezwaar gemaakt.

De inspecteur heeft de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2016 tot en met 2018 eveneens niet-ontvankelijk verklaard en heeft het verzoek om ambtshalve vermindering (voor de jaren 2016 tot en met 2018) bij voor bezwaar vatbare beschikking afgewezen na inhoudelijke beoordeling. Tegen deze beschikking, inhoudende geen ambtshalve vermindering te verlenen, is eveneens geen bezwaar gemaakt.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Ten aanzien van de aanslagen IB/PVV 2010 tot en met 2015: is het verzoek om ambtshalve vermindering terecht door de inspecteur afgewezen vanwege overschrijding van de termijn of is er sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding?

  2. Ten aanzien van de aanslagen IB/PVV 2016 tot en met 2018: is het verzoek om ambtshalve vermindering terecht door de inspecteur afgewezen en, meer in het bijzonder, zijn de periodieke uitkeringen van de Verzekeringsmaatschappijen terecht aangemerkt als belaste inkomsten uit werk en woning bij belanghebbende?

3.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat de inspecteur het bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV 2010 tot en met 2018 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vermindering van haar belastbaar inkomen uit werk en woning over de jaren 2010 tot en met 2018. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing