Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-06-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1918, 22/1672 tot en met 22/1674
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-06-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1918, 22/1672 tot en met 22/1674
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 juni 2024
- Datum publicatie
- 18 juni 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:5357, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 22/1672 tot en met 22/1674
- Relevante informatie
- Art. 9.2 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is woonachtig in Spanje en op grond van een EU-verordening aangemerkt als verdragsgerechtigde. Daarom heeft belanghebbende recht op medische zorg in Spanje waarvoor de kosten voor rekening van Nederland komen. Voor dit recht op medische zorg is belanghebbende de zogenoemde buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd. Deze is ingehouden op de AOW- en pensioenuitkeringen van belanghebbende.
Het heffingsrecht over het overheidspensioen van belanghebbende is op grond van het belastingverdrag Nederland - Spanje aan Nederland toegewezen. Belanghebbende stelt dat de buitenlandbijdrage als voorheffing verrekenbaar is met de hierover verschuldigde bedragen aan inkomstenbelasting. Gelet op artikel 9.2 Wet op de Inkomstenbelasting 2001 is het hof van oordeel dat deze stelling van belanghebbende niet juist is. Ook de stelling van belanghebbende dat de buitenlandbijdrage onder het belastingverdrag Nederland - Spanje als een (verkapte) bronheffing dient te worden aangemerkt faalt omdat de reikwijdte van het belastingverdrag is beperkt tot door Nederland geheven belastingen. De buitenlandbijdrage is geen belasting maar een bijdrage bestemd voor de financiering van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 22/1672 tot en met 22/1674
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te Spanje,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 15 september 2022, nummers BRE 21/1916, 21/1918 en 21/1919, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslagen inkomstenbelasting (IB) over de jaren 2015 tot en met 2017 opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen IB. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn, via een digitale verbinding, gehoord belanghebbende en, namens de inspecteur,
[inspecteur] . Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaken en de zaken van belanghebbendes echtgenote met nummers: 22/1675 en 22/1676.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is sinds 1997 woonachtig in Spanje.
Belanghebbende ontvangt over de jaren 2015 tot en met 2017 een AOW-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank (de SVB) alsmede pensioenuitkeringen van drie Nederlandse pensioenfondsen ( [pensioenfonds 1] , [pensioenfonds 2] en [pensioenfonds 3] ). Niet in geschil is dat Nederland op grond van het belastingverdrag met Spanje1 enkel het heffingsrecht heeft over de pensioenuitkering die belanghebbende heeft ontvangen van het pensioenfonds [pensioenfonds 2] .
De SVB en de drie Nederlandse pensioenfondsen hebben in de onderhavige jaren een buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: de buitenlandbijdrage) ingehouden op de uitkeringen aan belanghebbende.
Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB de buitenlandbijdragen als loonheffing vermeld.
De inspecteur is bij het opleggen van de aanslagen IB over de jaren 2015 tot en met 2017 afgeweken van de aangifte en heeft deze buitenlandbijdragen niet als voorheffing verrekend met de op deze aanslagen verschuldigde bedragen aan IB. Het betreft de volgende buitenlandbijdragen:
2015: € 1.141
2016: € 1.435
2017: € 1.512
Belanghebbende is in de onderhavige jaren niet sociaal verzekerd in Nederland en daarom ook niet premieplichtig voor de volksverzekeringen.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de ingehouden buitenlandbijdragen aangemerkt dienen te worden als een voorheffing die verrekenbaar is met de verschuldigde IB.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vermindering van de aanslagen IB over de jaren 2015 tot en met 2017 met de ingehouden buitenlandbijdragen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.