Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-06-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2002, 22/1016

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-06-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2002, 22/1016

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 juni 2024
Datum publicatie
20 juni 2024
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:2002
Formele relaties
Zaaknummer
22/1016
Relevante informatie
Art. 2 Wet LB, Art. 3 Wet LB, Art. 4 Wet LB

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag loonheffingen. Het hof oordeelt dat de inspecteur het bestaan van een gezagsverhouding en daarmee het bestaan van een arbeidsovereenkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Het hof is tevens van oordeel dat er geen sprake is van een fictieve dienstbetrekking, omdat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de timmerlieden anders dan in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep hun werkzaamheden voor belanghebbende hebben verricht. Het hof vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 7.500 en vernietigt de boetebeschikking.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 22/1016

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 7 april 2022, nummer BRE 19/6656, in het geding tussen belanghebbende, de inspecteur en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en is bij beschikking een boete opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] en haar gemachtigden [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] (advocaten). Belanghebbende is daarnaast tot haar bijstand vergezeld van [persoon 5] en [persoon 6] (tolk). Namens de inspecteur zijn verschenen [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.7.

De inspecteur heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is een vennootschap die zich bezighoudt met houthandel. De activiteiten bestaan uit het verwerken en bewerken van hout en de productie van samengestelde houten constructies zoals tuinhuisjes en overkappingen.

2.2.

Het plaatsen van de tuinhuisjes en overkappingen werd in de jaren 2013 tot en met 2017 uitbesteed aan vier uit [land] afkomstige timmerlieden, [persoon 5] , [persoon 7] , [persoon 8] en [persoon 9] (hierna gezamenlijk: de timmerlieden). [persoon 5] werkte sinds 2007 voor belanghebbende, [persoon 7] sinds 2010, [persoon 8] sinds 2012 en [persoon 9] sinds 2014. De timmerlieden waren sinds de aanvang van de werkzaamheden bij belanghebbende ingeschreven bij de [land] Kamer van Koophandel en hadden een [land] Btw-identificatienummer.

2.3.

Er zijn geen schriftelijke overeenkomsten gesloten tussen belanghebbende en de timmerlieden.

2.4.

Belanghebbende beschikte niet over een E101/A1-verklaring voor de timmerlieden. De timmerlieden beschikten niet over een verklaring arbeidsrelatie (VAR).

2.5.

De timmerlieden kwamen niet op bedrijfsuitjes, volgden geen bedrijfstrainingen en er werden geen functioneringsgesprekken met hen gevoerd.

2.6.

Bij belanghebbende heeft een controle loonheffingen over de jaren 2013 tot en met 2017 plaatsgevonden. De volgende feiten en omstandigheden zijn naar voren gekomen:

a. Belanghebbende betaalde de timmerlieden een vergoeding per tuinhuisje of overkapping. De hoogte van de vergoeding werd vooraf tussen belanghebbende en de timmerlieden afgesproken.

b. Belanghebbende gaf de timmerlieden telefonisch of per sms het adres door waar de werkzaamheden moesten worden verricht.

c. Belanghebbende maakte het tuinhuisje of de overkapping vooraf op maat.

d. Belanghebbende zette het materiaal klaar en zorgde, indien nodig, voor een kraan.

e. Bij de materialen werden een bouwtekening en bevestigingsmaterialen geleverd.

f. De timmerlieden verrichtten de montage aan de hand van de meegeleverde bouwtekening. Bij problemen konden de timmerlieden contact opnemen met belanghebbende.

g. De timmerlieden gingen met eigen vervoer naar de werken toe, droegen eigen (veiligheids)kleding en schoenen en gebruikten eigen (hand)gereedschap.

h. De timmerlieden presenteerden zich naar de klant toe niet als werknemers van belanghebbende.

i. Belanghebbende maakte een offerte voor de klant voor de levering en montage van het tuinhuis of de overkapping.

j. Als de klant akkoord was, plande belanghebbende een datum in voor de levering en montage.

k. Belanghebbende zorgde voor de communicatie met de klant.

l. Belanghebbende hield bij de planning rekening met de door de timmerlieden aangegeven periodes waarin zij niet konden werken.

m. Belanghebbende was eindverantwoordelijke voor de werkzaamheden. Eventuele klachten kwamen bij belanghebbende terecht.

n. Als een opdracht niet goed was uitgevoerd, nam de klant contact op met belanghebbende. De timmerlieden werden dan gebeld door belanghebbende en moesten dan terug om het op te lossen. Dit was voor eigen rekening.

o. De eigen investeringen bestonden uit een klein busje, zonder vermelding van naam hierop en wat eigen gereedschap. Ook de kleding van de timmerlieden was zonder naamsvermelding.

2.7.

Met dagtekening 20 november 2018 heeft de inspecteur over de periode 2013 tot en met 2017 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd van € 310.668 en € 45.112 belastingrente in rekening gebracht. Tevens heeft de inspecteur een vergrijpboete opgelegd van € 30.715. De inspecteur verwijt belanghebbende grove schuld. Wegens proportionaliteit heeft de inspecteur de vergrijpboete gematigd tot 10% (van € 307.150 in plaats van € 310.668 - € 7.500 = € 303.168 (hierbij zijn per abuis de correcties van 2016 en 2017 van 2 x € 2.000 meegenomen in de vaststelling van de boete (p. 23 en 24 van het controlerapport)).

2.8.

De rechtbank heeft het beroep betreffende de naheffingsaanslag ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep betreffende de boetebeschikking gegrond verklaard en de vergrijpboete wegens financiële omstandigheden verminderd tot nihil. Tevens heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.056 en heeft de rechtbank gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 345 aan deze vergoedt.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Bestond in de jaren 2013 tot en met 2017 tussen belanghebbende en de door haar ingezette timmerlieden een privaatrechtelijke dan wel fictieve dienstbetrekking en was belanghebbende zodoende inhoudingsplichtig in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964)?

II. Heeft de inspecteur het gelijkheidsbeginsel geschonden?

III. Is de boete terecht opgelegd, en zo ja, welke hoogte van de boete is passend en geboden?

3.2.

In de naheffingsaanslag is een bedrag van € 7.500 begrepen wegens ten onrechte geclaimde premiekorting arbeidsgehandicapte over de jaren 2015 tot en met 2017. Dit bedrag is niet in geschil. Indien het hof tot het oordeel komt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, is tussen partijen ook niet in geschil dat belanghebbende inhoudingsplichtig was in de zin van de Wet LB 1964, en evenmin is dan de hoogte van de naheffingsaanslag in geschil.

3.3.

Ter zitting heeft belanghebbende expliciet en zonder voorbehoud het standpunt betreffende het motiveringsgebrek in de uitspraak van de rechtbank ingetrokken.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank met uitzondering van de beslissing over de vergrijpboete en vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 7.500. De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank voor zover het de vergrijpboete betreft en tot nadere vaststelling van de boete door het hof.

4 Gronden

5 Beslissing