Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-06-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2077, 22/1238
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-06-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2077, 22/1238
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 26 juni 2024
- Datum publicatie
- 9 juli 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:2827, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 22/1238
- Relevante informatie
- Art. 8 Wet Vpb 1969
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting 2014. Enig aandeelhouder en tevens bestuurder van belanghebbende en/of een nader te noemen meester heeft eind 2010 een overeenkomst tot aankoop van een pand gesloten. In de koopovereenkomst is onder meer opgenomen dat het pand begin 2014 door de verkoper zal worden geleverd. Belanghebbende heeft begin december 2013 het pand verkocht met verlies. Begin 2014 is het pand door de verkoper aan belanghebbende geleverd. Belanghebbende heeft vervolgens het pand aan de koper doorgeleverd. Het hof oordeelt dat belanghebbende niet eerder dan op 3 december 2013 de volmacht - en daarmee haar aanwijzing tot meester - onvoorwaardelijk heeft geaccepteerd. Het transactieverlies komt niet ten laste van het resultaat van belanghebbende. Hoger beroep inspecteur gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/1238
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 24 mei 2022, nummer AWB 19/2656, in het geding tussen de inspecteur en
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) 2014 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, namens belanghebbende, [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
[aandeelhouder] (hierna: [aandeelhouder] ) is enig (middellijk) aandeelhouder van
belanghebbende.
Op [datum 4] 2010 heeft [aandeelhouder] en/of nader te noemen meester (hierna: de
koper) een overeenkomst tot koop (hierna: de koopovereenkomst) van een onroerende zaak,
plaatselijk bekend als [adres 1] te [plaats 1] (hierna: de onroerende zaak), gesloten met
derden (hierna: verkoper). De koopovereenkomst vermeldt het volgende ten aanzien van de koper:
“De heer [aandeelhouder], geboren op [geboortedatum] te [plaats 2], wonende aan [adres 2] , [plaats 2].
hierna te noemen “koper”, en/of nader te noemen meester,”.
De door koper en verkoper overeengekomen koopprijs van de onroerende zaak bedraagt € 585.000, die bij levering van de onroerende zaak is verschuldigd. Daarnaast is in de koopovereenkomst, onder meer, bepaald (i) dat de akte van levering op [datum 1] 2014, of zoveel eerder of later als partijen nader overeenkomen, zal worden gepasseerd, (ii) dat alle baten, lasten en verschuldigde canons met ingang van datum akte van levering voor rekening komen van de koper en (iii) dat op initiatief van de koper de onroerende zaak voor bepaalde tijd is verhuurd aan een aan koper gelieerde huurder.
Tussen de verkoper en [bedrijf 1] B.V. (later: [bedrijf 2] B.V. ) zijn huurovereenkomsten ter zake van (delen van) de onroerende zaak tot stand gekomen. [bedrijf 2] B.V. is gelieerd aan [aandeelhouder] en belanghebbende.
Op [datum 2] 2012 is [bedrijf 2] B.V. in staat van faillissement verklaard.
Op [datum 3] 2012 is aan makelaar [naam] (hierna: de makelaar) de opdracht gegeven tot verkoop van de onroerende zaak. Op de eerste pagina van deze overeenkomst staat bij ‘ondergetekenden’ boven ‘opdrachtgever’ met pen bijgeschreven ‘ [belanghebbende] BV vertegenwoordigd door’ en daarna de volledige naam van [aandeelhouder] in getypte tekst. In de overeenkomst staat voorts dat de vraagprijs is gesteld op € 620.000.
Belanghebbende heeft op 3 december 2013 een overeenkomst tot verkoop van de onroerende zaak gesloten met een derde. De door partijen bij deze overeenkomst overeengekomen koopprijs bedraagt € 450.000.
De notaris heeft op 29 december 2013 via e-mail de conceptakte naar de verkoper (zie 2.2) verzonden inzake de levering van de onroerende zaak aan belanghebbende op 2 januari 2014.
De onroerende zaak is bij akte van 2 januari 2014 aan belanghebbende, als koper, geleverd. Vervolgens heeft belanghebbende, als verkoper van de onroerende zaak, op dezelfde dag de onroerende zaak aan een derde (zie 2.7) geleverd.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2014 de aangifte Vpb ingediend. Daarin is het negatieve verkoopresultaat van de onroerende zaak van € 140.400 (hierna: het transactieresultaat) als buitengewone last in aftrek gebracht. In de aangifte is een belastbaar bedrag van negatief € 68.165 opgenomen.
De inspecteur heeft de aftrek van het transactieresultaat niet in aanmerking genomen en heeft de aanslag vastgesteld naar een belastbaar bedrag van (€ -/-68.165 + € 140.400 =) € 72.235. Tevens is bij beschikking € 2.477 belastingrente in rekening gebracht. De inspecteur heeft de aanslag en de rentebeschikking bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
De rechtbank heeft de aanslag verminderd naar een belastbaar bedrag van nihil, de rentebeschikking vernietigd en het verlies over 2014 vastgesteld op € 68.165. Verder heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van € 759 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 345 aan haar vergoedt.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Kan belanghebbende het negatieve verkoopresultaat van de onroerende zaak ten bedrage van € 140.400 ten laste brengen van haar resultaat?
De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en tot veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van het hoger beroep.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat is voldaan aan de vereisten van artikel 3:67 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Ook is tussen partijen niet in geschil dat tussen belanghebbende en [aandeelhouder] een overeenkomst van volmachtverlening tot stand is gekomen.