Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-06-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2117, 22/2273

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-06-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2117, 22/2273

cassatie ingesteld (rolnr HR: 24/03076)

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
28 juni 2024
Datum publicatie
9 juli 2024
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:2117
Formele relaties
Zaaknummer
22/2273
Relevante informatie
Art. 55 AWR, Art. 16 AWR, Art. 3 SW

Inhoudsindicatie

De inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag erfbelasting opgelegd en tevens een vergrijpboete opgelegd. Het hof is van oordeel dat de inspecteur partieel beschikt over een nieuw feit. Verder acht het hof aannemelijk dat erflater op enig moment in de periode van tien jaar voor zijn overlijden in Nederland woonde en dat de door de inspecteur belaste verkrijging tot een te hoog bedrag in aanmerking is genomen. Het hof vermindert de navorderingsaanslag. Het hof vernietigt de boete, omdat de inspecteur niet heeft doen blijken dat belanghebbende, door in de aangifte te vermelden dat erflater niet in Nederland woonachtig is geweest, opzettelijk dan wel grofschuldig onjuist aangifte heeft gedaan.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 22/2273

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 20 oktober 2022, nummer BRE 21/3198, in het geding tussen de inspecteur

en

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 9 april 2020 een navorderingsaanslag erfbelasting opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een boete opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar, de navorderingsaanslag, de belastingrentebeschikking en de boetebeschikking vernietigd en nevenbeslissingen gegeven met betrekking tot het griffierecht en de proceskostenvergoeding.

1.4.

De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.

1.6.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.7.

De zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.8.

Belanghebbende heeft ter zitting het incidentele hoger beroep ingetrokken.

1.9.

Beide partijen hebben tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.

1.10.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting, zonder bezwaar van de andere partij, een kopie overgelegd van bijlage 30 (deel 1), behorend bij zijn nader stuk van 28 maart 2024.

1.11.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is de zoon en enig erfgenaam van [erflater] (hierna: erflater).

2.2.

Blijkens de Basisregistratie Personen (hierna: brp) stond erflater in de periode vanaf 3 december 2004 ingeschreven op de volgende adressen:

Ingangsdatum

Vervaldatum

[adres 1] [postcode 1] [plaats 1]

31-12-2012

Verenigde Arabische Emiraten

29-5-2006

31-12-2012

[adres 2] , [postcode 2] , [plaats 2]

4-4-2006

29-5-2006

Londen, Groot Brittanie

3-12-2004

4-4-2006

2.3.

Op 15 februari 2013 is onder de naam [naam onderzoek] een strafrechtelijk onderzoek gestart naar (onder andere) belanghebbende en erflater in verband met verdenking van witwassen.

2.4.

Op 28 augustus 2014 heeft de boete-Fraudecoördinator van de Belastingdienst Zuidwest/kantoor Roosendaal op grond van artikel 55 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) het Openbaar Ministerie verzocht om toestemming tot inzage en gebruik van de informatie uit het strafrechtelijk onderzoek [naam onderzoek] .

2.5.

In het kader van het strafrechtelijk onderzoek is op 9 september 2014 beslag gelegd op bezittingen, waaronder [adres 2] in [plaats 2] , van belanghebbende, erflater en verschillende (buitenlandse) vennootschappen.

2.6.

Van het strafrechtelijk onderzoek [naam onderzoek] is op 21 juli 2016 een proces-verbaal opgemaakt. In het proces-verbaal is onder meer het volgende vermeld:1

“Uit onderzoek is gebleken dat op de bankrekeningen van [erflater] privé en de bedrijven [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] , [bedrijf 4] en op bankrekeningen van limiteds in Gibraltar te weten [Ltd 1] , [Ltd 2] , [Ltd 3] en [Ltd 4] , in de periode van augustus 1999 tot en met juni 2013 ten minste € 6.935.887 aan contant geld is gestort.

(…)

14.3

Verblijfsplaats [erflater]

Uit onderzoek is gebleken dat [erflater] de afgelopen 20 jaar “woonachtig” is geweest in diverse landen. De inschrijving in deze landen blijkt echter uitsluitend onder vermelding van: “ZVWOVHTL” (Zonder Vaste Woon Of Verblijfplaats Hier Te Lande). Uit nader onderzoek blijkt de inschrijving in het buitenland een administratieve handeling en niet de werkelijke verblijfplaats van [erflater] . [erflater] heeft verder een bankrekening in Duitsland, [adres 1] te [plaats 1] met bijbehorende creditcard. In de periode 19 maart 2003 tot en met 24 april 2013 zijn de bestedingen met deze creditcard voor 74% gedaan buiten Duitsland. De creditcard is voor een aanzienlijk aandeel gebruikt in Nederland (36% van de bestedingen). De bestedingen in Nederland zijn voornamelijk bij tankstations (53%) en geldopnamen (44%).

De creditcard is voor een aandeel van 26% van de bestedingen gebruikt in Duitsland. Van de bestedingen in Duitsland is 76% toe te schrijven aan uitgaven bij tankstations.

(…)

Opmerking verbalisant:

Uit vorenstaande blijkt dat [erflater] veelvuldig heeft gewisseld van verblijfplaats en/of er onduidelijkheid is over de werkelijke verblijfplaats van [erflater] . Dit wordt mogelijk gedaan om uit zicht te blijven van (fiscale) autoriteiten. (Witwas-typologie)

(…)

- [erflater] schrijft zich veelvuldig uit bij het GBA om zich vervolgens nergens anders in te schrijven;

- [erflater] schrijft zich uit naar landen waar hij nooit gewoond heeft;

- [erflater] schrijft zich in bij landen waar hij nooit gewoond heeft;

- [erflater] geeft wisselende woon-adressen op in officiële documenten;”.

2.7.

Erflater is op [datum] 2015 in Nederland overleden en had de Nederlandse nationaliteit.

2.8.

De inspecteur heeft belanghebbende op 3 maart 2017 uitgenodigd tot het doen van aangifte erfbelasting met betrekking tot de nalatenschap van erflater.

2.9.

Belanghebbende heeft de inspecteur bij brief met dagtekening 29 maart 2017 onder meer het volgende bericht:

“Mijn vader (…) was niet binnenlands belastingplichtig en geen inwoner van Nederland. Bovendien heb ik slechts beneficiair aanvaard! Volgens mij is er geen verplichting tot het doen van aangifte erfbelasting.”

2.10.

De inspecteur heeft belanghebbende vervolgens bij brief met dagtekening 3 april 2017 het volgende bericht:

“Op 31 maart 2017 ontving ik uw brief met betrekking tot de aangifte erfbelasting betreffende de nalatenschap van uw vader de heer [erflater] overleden op [datum] 2015.

U geeft aan dat uw vader niet binnenlands belastingplichtig was en tevens geen inwoner van Nederland was ten tijde van zijn overlijden en dat u daarom niet verplicht bent aangifte te doen voor de erfbelasting.

Uit de mij ten dienste staande gegevens is gebleken dat uw vader in 2006 woonachtig was in Nederland. Op grond van art. 3 SW wordt een Nederlander die in Nederland heeft gewoond en binnen tien jaar nadat hij Nederland metterwoon heeft verlaten, is overleden geacht ten tijde van zijn overlijden in Nederland te hebben gewoond. Op grond van dit artikel bent u dus wel degelijk verplicht om aangifte erfbelasting toen met betrekking tot de nalatenschap van uw vader.

U zult daarom binnenkort een aanmaning tot het indienen van deze aangifte ontvangen. Om u van dienst te zijn stuur ik u tevens in deze enveloppe een aangiftebiljet 2015 mee. Ik verzoek u deze aangifte in te vullen, te ondertekenen retour te sturen. U kunt gebruik maken van de bijgevoegde retour enveloppe.”.

2.11.

Belanghebbende heeft de inspecteur daarna bij brief met dagtekening 12 april 2017 onder meer het volgende bericht:

“Het gevolg hiervan is dat er geen sprake is van inwonerschap, en dat zodoende de tienjaarsfictie van de erfbelasting niet op kan gaan.

Ik verzoek u dan ook vast te stellen dat er geen belastingplicht voor de erfbelasting is ten name van mijn vader (…).”.

2.12.

Op 30 oktober 2018 is een rapport berekening wederrechtelijk voordeel in het strafrechtelijk onderzoek opgemaakt.

2.13.

De inspecteur heeft bij brief van 9 april 2020 een navorderingsaanslag erfbelasting aangekondigd en medegedeeld dat hij een vergrijpboete zal opleggen. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:

“Voor de vaststelling van de waarde van de nalatenschap, welke voornamelijk bestaat uit de aandelen in [A] (ofwel membership), [bedrijf 1] en [bedrijf 4] , zal ik uitgaan van een redelijke schatting, omdat ik geen gegevens heb ten aanzien van de waarde van de aandelen in [A] , [bedrijf 1] en [bedrijf 4] . Uit het strafrechtelijk onderzoek blijkt dat er geen jaarstukken van [A] en de onderliggende vennootschappen zijn opgesteld omdat dit in Liberia noch in Gibraltar verplicht is. Voor de redelijke schatting ga ik uit van het justitieel beslag dat in het kader van het strafrechtelijk onderzoek is gelegd op alle activa van voormelde vennootschappen van wijlen uw vader en al het overige vermogen van wijlen uw vader per 9 september 2014. De totale waarde van het vermogen bedraagt € 11.059.824. Deze waarde is door het Openbaar Ministerie op 9 september 2014 gewaardeerd bij vastgoed, tegen de WOZ-waarde mits deze bekend was, dan wel tegen de aankoopwaarde, en bij de effecten de waarde per beslagdatum. Nu de waarde van het vermogen eerder is vastgesteld dan het moment van overlijden op [datum] 2015 van uw vader, acht ik deze waarde voor de vaststelling van de nalatenschap niet te hoog. De enige schuld die bij ons bekend is, is de schuld van [bedrijf 1] aan de [bank] voor een bedrag van € 473.425,76 (zie e-mail [bank] van 26/3/18 afkomstig van dhr. [persoon] ). Hiermee rekening houdend bedraagt de waarde van de nalatenschap gelet op het bijgevoegde overzicht € 10.586.398 (€ 11.059.824 -/- € 473.426).”.

2.14.

De navorderingsaanslag erfbelasting is opgelegd met dagtekening 28 april 2020 naar een belaste verkrijging van € 10.566.351. Tevens is bij beschikking € 368.405 belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een boete van € 1.050.570 opgelegd.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is belanghebbende te kwader trouw in de zin van artikel 16, lid 1, AWR?

  2. Beschikt de inspecteur over een nieuw feit als bedoeld in artikel 16, lid 1, AWR?

  3. Heeft erflater in de tien jaren voorafgaand aan zijn overlijden (op enig moment) in Nederland gewoond?

  4. Heeft belanghebbende de vereiste aangifte gedaan?

  5. Is de navorderingsaanslag tot het juiste bedrag opgelegd?

  6. Is de boetebeschikking terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?

3.2.

De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Voorts concludeert de inspecteur primair tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar en subsidiair tot vermindering van de navorderingsaanslag tot een berekend naar een waarde van de nalatenschap van € 3.500.000.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing