Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-07-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2230, 22/1088
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-07-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2230, 22/1088
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 10 juli 2024
- Datum publicatie
- 13 augustus 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:2156, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 22/1088
- Relevante informatie
- Art. 7.2 Wet IB 2001, Art. 4 AWR
Inhoudsindicatie
Het hof is van oordeel dat belanghebbende heel 2016 in Nederland woonde. Belanghebbende kan zich niet met succes beroepen op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/1088
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 21 april 2022, nummer BRE 20/9740, in het geding tussen de inspecteur en
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] (Australië),
hierna: belanghebbende.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2016 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar belanghebbende.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota digitaal verstrekt aan de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigden van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Belanghebbende heeft via een geluid- en beeldverbinding deelgenomen aan de zitting.
De inspecteur heeft, met instemming van de andere partij, tijdens de zitting twee stukken overgelegd aan het hof met de mededeling dat uitsluitend het hof kennis zal mogen nemen van deze stukken. Het betreft twee brieven van de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor [plaats 1] , aan [A NV] , namelijk één geschoonde brief met dagtekening 5 juli 2021 en één ongeschoonde brief met dagtekening 16 november 2021.
Het hof heeft het onderzoek op de zitting geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk inlichtingen te geven en stukken in te zenden. Het gaat hierbij om de cijfermatige uitwerking van de ingenomen standpunten en het door de inspecteur, met uitdrukkelijke instemming van belanghebbende ter uitsluitende kennisname door het hof, overleggen van de ongeschoonde versie van een viertal door belanghebbende nader gespecificeerde brieven met dagtekeningen 5 juli 2021, 19 augustus 2021, 16 november 2021 en 30 december 2021.
De inspecteur heeft op 23 november 2023 de in 1.9 bedoelde brieven overgelegd aan het hof met de (herhaalde) mededeling dat uitsluitend het hof kennis zal mogen nemen van deze stukken. Het betreft twee ongeschoonde brieven van de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor [plaats 1] , aan [A NV] , met dagtekening 5 juli 2021 respectievelijk 16 november 2021 en twee ongeschoonde brieven van [A NV] aan de inspecteur met bijlagen, met dagtekening 19 augustus 2021 respectievelijk 30 december 2021.
De inspecteur en belanghebbende hebben met dagtekening 28 november 2023 respectievelijk 20 december 2023 een stuk ingediend betreffende de cijfermatige uitwerking van de ingenomen standpunten. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
Het hof heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Partijen hebben - na navraag door het hof - verklaard geen gebruik te maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk medegedeeld dat het onderzoek is gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1956 en heeft de Nederlandse nationaliteit. In 2009 is belanghebbende gescheiden van zijn voormalige echtgenote. Uit het huwelijk van belanghebbende en zijn voormalige echtgenote zijn vier kinderen geboren. Alle vier de kinderen wonen in Nederland.
Belanghebbende heeft vanaf 2006 een affectieve relatie met [persoon] . [persoon] heeft de Australische nationaliteit. Zij was destijds eigenaar van de woning aan de [adres 1] in [plaats 2] (hierna: de [woning plaats 2] ). In 2007 zijn belanghebbende en [persoon] in de [woning plaats 2] gaan wonen. Belanghebbende is op 30 april 2013 in gemeenschap van goederen gehuwd met [persoon] (hierna: echtgenote).
[A NV] (hierna: [A NV] ) is statutair gevestigd in Nederland en was vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw tot in 2015 gevestigd in [vestigingsplaats] . Eén van de kleindochtervennootschappen van [A NV] is [vennootschap] (hierna: [vennootschap] ). [vennootschap] was aanvankelijk eveneens gevestigd in [vestigingsplaats] .
De Raad van Commissarissen van [A NV] heeft belanghebbende medio 2012 voorgedragen als lid van de Raad van Bestuur van [A NV] . Bij “Buitengewone Algemene Vergadering van Aandeelhouders van [ [A NV] ]” van 27 juni 2012 is belanghebbende benoemd als lid van de Raad van Bestuur van [A NV] . In de toelichting op de agenda voor die vergadering is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Belangrijkste punten uit de overeenkomst van opdracht met [belanghebbende]
Overeenkomst van Opdracht:
[belanghebbende] zal zijn diensten leveren op basis van een overeenkomst van opdracht. Als gevolg hiervan zal er geen werkgever-werknemer relatie ontstaan tussen [ [A NV] ] en [belanghebbende] . Om redenen van compliance met de [wetgeving buitenland] zal een formele arbeidsovereenkomst aangegaan worden met een [A NV] groepsvennootschap, [ [vennootschap] ]”.
Belanghebbende heeft met [vennootschap] een arbeidsovereenkomst gesloten op 28 juni 2012 (hierna: de arbeidsovereenkomst). In de arbeidsovereenkomst is onder meer het volgende vermeld:
“ARTICLE 1 - Employment
The Employee shall enter the service of the Employer and act as a Chief Financial Officer and Board Member in the Board of Management of [ [A NV] ] as from July 2nd 2012.
The Employee shall be based at the Employer’s office in [vestigingsplaats] . However the Employee is expected to undertake business trips world-wide when required by the Employer.
(…)
ARTICLE 7 - Remuneration
In consideration for all services to be performed on a full-time basis the Employee shall earn the following:
a) a gross monthly salary of ……………. € 29,540.00
b) a prorata additional salary (13th month)
in December of ……………………………….. € 29,540.00
The Employee shall have “cadre” status with the internal company classification of “Salary Grade 19”.
Increases of the Employee’s remuneration shall be determined by the Employer.
The Employee shall benefit from group insurance and pension plans as provided by the Employer and social security, all in accordance with company policy and [vestigingsplaats] law.”.
Belanghebbende heeft met [A NV] een managementovereenkomst gesloten op 2 juli 2012 (hierna: de managementovereenkomst). In deze overeenkomst, waarin [A NV] ook wordt aangeduid als “Company”, is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Whereas:
(A) [belanghebbende] will be employed by [ [vennootschap] ] as Chief Financial Officer of [ [A NV] ], as per 2 July 2012 and in connection therewith will enter into an employment agreement with [vennootschap] (the “Employment Agreement”);
(B) At the occasion of an extraordinary general meeting of shareholders (the “Shareholders’ Meeting”) of the Company held on 27 June 2012 (the “EGM”), [belanghebbende] was appointed as managing director (bestuurder) of the Company for the period running up to and including the date of the Annual General Meeting of [A NV] of 2016;
(C) The Company and [belanghebbende] wish to record in writing the terms of engagement in this agreement (the “Agreement”);
The Parties hereby declare to have agreed as follows:
1 Date of Service and Position
As of 27 June 2012, in accordance with Agenda Item 3 of the Extraordinary General Meeting of Shareholders appointing [belanghebbende] as managing director of the Company (the “Appointment”), [belanghebbende] will, for the duration of the Appointment, serve as a member of the management board (raad van bestuur) of the Company as defined in the articles of association (statuten) of the Company (the “Management Board”). The Management Board is responsible for the overall management of the Company.
As a member of the Management Board, [belanghebbende] will hold the position of Chief Financial Officer of the Company (“CFO”). [belanghebbende] ’s responsibilities as CFO include all relevant aspects related to the position of Chief Financial Officer of a listed company as stated in Annex 1.
(…)
3 Management Fee
Pursuant to the applicable remuneration policy of the Company as amended from time to time (the “Remuneration Policy”) (the 2011 version of the Remuneration Policy is published on the Company’s website), [belanghebbende] ’s total remuneration will consist of a fixed remuneration part and a variable remuneration part. The fixed remuneration will consist of a base fee, pension contributions and fringe benefits. The variable part will consist of a short-term incentive and a long-term incentive.
The base fee at the moment of entering into this Agreement is stipulated in the following paragraph of this clause. For future years the following will apply. The Supervisory Board will determine annually in the month of March or earlier, with retroactive effect to January 1st of the relevant calendar year, the base fee and the targets for the variable remuneration level for the relevant calendar year. The remuneration will be determined, in accordance with the Remuneration Policy (as published on the [A NV] website as may be amended from time to time) and the advice of the Appointment & Remuneration Committee relating thereto. An increase, if any, of the base fee, a short-term incentive, long-term incentive or any other part of the remuneration of [belanghebbende] , will be granted at the sole discretion of the Supervisory Board after consultation with [belanghebbende] .
(…)
Variable remuneration
The variable remuneration will be set under the conditions as mentioned in the Remuneration Policy and the LTI Rules.
(…)
Allocation place of work and time spent
At the moment of entering into this Agreement, it is envisaged that [belanghebbende] will spend approximately 80% (eighty percent) of a full time work week on work for [vennootschap] and group companies of the Company. As per the date of this Agreement, [belanghebbende] will spend approximately 20% (twenty percent) of a full time work week on the duties assigned to him as managing director (bestuurder) of the Company. [belanghebbende] will ensure that on an annual average he spends a substantial part of the aforementioned 20% (twenty percent) working time for the Company in The Netherlands.”.
Belanghebbende heeft medio 2012 een appartement in [vestigingsplaats] gehuurd voor ruim € 28.000 per kwartaal. Zijn echtgenote is in december 2012 naar het appartement in [vestigingsplaats] verhuisd.
De [woning plaats 2] is door de echtgenote op 10 december 2012 gestoffeerd verhuurd voor de periode van 6 februari 2013 tot 31 januari 2017. De huurder heeft de huurovereenkomst per 1 december 2014 opgezegd. Daarna is de [woning plaats 2] te huur aangeboden, maar niet meer verhuurd.
Medio 2015 is besloten het hoofdkantoor van [A NV] te verplaatsen van [vestigingsplaats] naar Nederland. In het najaar van 2015 is het hoofdkantoor in Nederland in gebruik genomen. In verband met de voorgenomen verplaatsing heeft in 2014 tussen [A NV] en de Nederlandse Belastingdienst vooroverleg plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan is een ruling gegeven.
Belanghebbende is tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders in april 2016 voor een tweede termijn benoemd als Chief Financial Officer (CFO) van [A NV] . In dat kader hebben belanghebbende en [A NV] per 18 april 2016 een arbeidsovereenkomst gesloten. De arbeidsovereenkomst met [vennootschap] is gelijktijdig ontbonden.
In de periode van 1 januari 2016 tot en met 17 april 2016 (hierna: de periode 1 januari-17 april 2016) verbleef belanghebbende op 48 dagen in Nederland, waarvan 13 dagen samen met zijn echtgenote. In die periode verbleef belanghebbende 44 dagen in [vestigingsplaats] .
Tot de gedingstukken behoren twee rekeningen van 6 april 2016 van [verhuisbedrijf] , een Frans verhuisbedrijf. Eén rekening betreft de verhuizing van goederen met een aangegeven waarde (‘declared value’) van € 16.000 van [vestigingsplaats] naar [plaats 2] . De andere rekening betreft de verhuizing van goederen met een aangegeven waarde van € 130.000 van [vestigingsplaats] naar Australië.
Tot de gedingstukken behoort een overeenkomst met betrekking tot de koop van een auto in Nederland, die is gesloten op 7 april 2016; deze auto is geleverd op 22 april 2016. In [vestigingsplaats] heeft belanghebbende op 14 april 2016 zijn auto afgegeven bij de garage waaraan hij deze had verkocht.
Tot de gedingstukken behoren twee “attestation de depart”. Eén ten name van belanghebbende, waarin is vermeld dat hij vanaf 1 juli 2012 tot zijn vertrek op 14 april 2016 woonde in [vestigingsplaats] en één ten name van de echtgenote, waarin is vermeld dat zij vanaf 14 december 2012 tot aan haar vertrek op 14 april 2016 woonde in [vestigingsplaats] .
Tot de gedingstukken behoort een polisblad met betrekking tot een inboedelverzekering met betrekking tot de [woning plaats 2] , die ingaat op 18 april 2016.
Tot de gedingstukken behoort een brief van belanghebbende en [A NV] aan de “Tax authorities / [plaats 1] office” van 21 december 2016. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
“[ [A NV] ] has awarded to me the following Restricted Share Units (RSUs):
27,030 Matching Shares;
246,326 LTIs (performance shares) that vest after a three-year-period;
Hereinafter called: RSUs.
In view of the relocation of a large part of the headquarter functions of the [A] from [vestigingsplaats] to the Netherlands, [A NV] has reached an agreement with the Dutch tax authorities about the allocation of the taxable benefit and the taxation method in respect of the RSUs. Among others, this agreement offers the Management Board members who are participants to the RSUs the opportunity to apply for a notional accelerated vesting of their RSU rights before relocating to the Netherlands. The relevant paragraphs of the Letter of Intent (Annex) are attached and are part of this letter.
I have decided to elect for this accelerated vesting for the non-Dutch part of the abovementioned RSUs, being 80%:
21,624 Matching Shares;
197,061 LTIs (performance shares) that vest after a three-year-period;
The legal vesting and effective transfer of the foregoing 218,685 RSUs will remain as prescribed in the respective RSU plans.
For Dutch wage tax and personal income tax related to the vesting only, this notional (fictieve) accelerated vesting will be considered as an accelerated vesting as provided for in the Letter of Intent.
Should the number of RSUs eventually legally vested be lower than the number of RSUs that has notionally vested, the difference will, in line with the Letter of Intent, not be deductible for Dutch wage tax and income tax purposes.
With this letter I confirm to you that the terms and conditions which apply to the notional accelerated vesting mentioned in this letter, including the tax treatment referred to hereinabove, have been duly explained to me, and that I agree to these terms and conditions, as well as the said tax treatment, with respect to the notional accelerated vesting. [ [A NV] ] co-signs this letter for the purpose confirmation of being informed about this letter to you.”.
Aan deze brief is een Annex gehecht. In de annex is onder meer het volgende vermeld:
“xv. As the process of an employee’s relocation to the Netherlands and termination of his work in [vestigingsplaats] may be taking a number of months, resulting in different relocation dates among employees which in turn may create difficulty in administering the tax consequences of the RSU Benefits, Parties agree to set the relocation date - for purposes of taxation of the RSU Benefits only - on the next anniversary date of the grant of RSU Rights (“the Relevant Date”). Illustrative example: RSU grant date is 1 July 2014 and employee relocates to the Netherlands on 31 January 2016. The Relevant Date would thus be 1 July 2016. Consequently, the first instalment of the RSU Benefits, vested on 1 July 2015, would be tax exempt under clause (xii), the second instalment would be tax exempt, as the case may be, under clause (xiii) or (xiv), and the third instalment would be tax exempt in full in case of an accelerated vesting prior to the Relevant Date (clause (xiii) or, as the case may be, tax exempt for 2/3rd if no accelerated vesting had been applied for (clause (xiv).”.
Belanghebbende heeft in 2016 een loon van [A NV] en [vennootschap] ontvangen van in totaal € 2.290.152, in de vorm van salaris, cash bonus en Restricted Stock Units (hierna: RSU’s). Alle bestanddelen van het loon die belanghebbende in de periode 1 januari-17 april 2016 heeft genoten, zijn voor 20% door [A NV] verloond en voor 80% door [vennootschap] . In de periode van 18 april 2016 tot en met 31 december 2016 (hierna: de periode 18 april-31 december 2016) heeft [vennootschap] geen loon meer verloond. Belanghebbende heeft de in 2016 genoten cash bonus en de RSU’s volledig genoten in de periode 1 januari-17 april 2016. In 2016 hebben [A NV] en [vennootschap] met betrekking tot belanghebbende de volgende bedragen verloond:
Genietingstijdstip |
[A NV] |
[vennootschap] |
Totaal |
|
€ |
€ |
€ |
||
Salaris |
1 januari-31 december 2016 |
423.341 |
128.481 |
551.822 |
Cash bonus |
1 januari-17 april 2016 |
160.000 |
640.000 |
800.000 |
RSU’s |
1 januari-17 april 2016 |
187.666 |
750.664 |
938.330 |
Totaal |
771.007 |
1.519.145 |
2.290.152 |
Belanghebbende is in april 2017 met pensioen gegaan en is toen naar Australië verhuisd.
De [woning plaats 2] is in 2019 verkocht.
Belanghebbende heeft in 2020 de Australische nationaliteit gekregen.
In de Basisregistratie Personen (hierna: de BRP) is geregistreerd dat belanghebbende is ingeschreven op het adres van de [woning plaats 2] van 14 november 2007 tot 1 juli 2012 en van 18 april 2016 tot 18 mei 2017. In de BRP is verder geregistreerd dat belanghebbende van 1 juli 2012 tot en met 17 april 2016 is ingeschreven op een adres in [vestigingsplaats] .
Belanghebbende heeft op 1 november 2017 aangifte IB/PVV 2016 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 865.851 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 69.988 (hierna: de aangifte), uitgaande van binnenlandse belastingplicht in de periode 18 april-31 december 2016. In de aangifte is onder meer het volgende aangegeven:
€ |
€ |
|
Loon [bedrijf] . |
1.663.760 |
|
Loon [A NV] |
771.007 |
|
Belastbare loon |
2.434.767 |
2.434.767 |
Af: negatieve belastbare inkomsten uit eigen woning |
20.344 |
|
Af: persoonsgebonden aftrek |
1.548.572 |
|
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
865.851 |
|
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen |
69.988 |
De inspecteur heeft bij brief van 30 oktober 2018 belanghebbende verzocht om informatie te verstrekken. In de brief is onder meer het volgende vermeld:
“Verzoek om informatie
Volgens de gegevens afkomstig uit de Basisadministratie Persoonsgegevens bent u gehuwd met [persoon] .
Vanaf 2012 tot 18 april 2016 heeft u samen met uw echtgenote gewoond op het adres [adres 2] te [vestigingsplaats] . Hierna heeft u zich laten inschrijven op het adres [adres 1] te [plaats 2] en is uw echtgenote blijven wonen op het adres in [vestigingsplaats] . De woning aan de [adres 1] is eigendom van uw echtgenote. Sinds april/mei 2017 zijn u en uw echtgenote woonachtig in Australië.
Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld volgens artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Om te kunnen beoordelen of het door u opgegeven adres uw feitelijke woonadres is, heb ik informatie van u nodig. Wilt u daarom onderstaande vragen beantwoorden:
- Op welke datum bent u verhuisd? Gelieve de bewijsstukken van de verhuizing te verstrekken zoals bijvoorbeeld de rekening van het verhuisbedrijf.
- Waarom is uw echtgenote niet met u mee verhuisd?
- Waar heeft u uw werkzaamheden voor [bedrijf] en [A NV] uitgevoerd?
- Gelieve de arbeidscontracten van [bedrijf] en [A NV] te verstrekken.
- Gelieve aannemelijk te maken dat u vanaf april 2016 in Nederland werkzaam bent geweest en vanaf deze datum ook in Nederland heeft gewoond. In dit verband verzoek ik u mij de rekeningen van gas/water/licht te verstrekken als mede kopieën van uw lopende rekening(en) waaruit uw uitgaven in Nederland blijken gedurende dit tijdvak.”.
Belanghebbende heeft bij brief van 30 januari 2019 de brief van de inspecteur beantwoord en bij deze brief een groot aantal documenten gevoegd.
De inspecteur heeft bij brief van 21 februari 2019 bericht voornemens te zijn van de aangifte af te wijken. In de brief is onder meer het volgende vermeld:
“Uit de Belastingdienst ter beschikking staande gegevens en de door u verstrekte informatie trek ik de conclusie dat de fiscale woonplaats van uw cliënt niet in Nederland heeft gelegen. Hieronder leg ik uit waarom ik dit van mening ben.
- Op 30 april 2013 is [belanghebbende] gehuwd met [persoon] met wie hij nog altijd gehuwd is;
- [belanghebbende] en zijn echtgenote hebben samen een huis gekocht in Australië waar hij en zijn echtgenote na zijn vervroegde pensionering willen gaan wonen;
- Volgens de in het bevolkingsregister opgenomen informatie hebben [belanghebbende] en zijn echtgenote [persoon] in [vestigingsplaats] gewoond op het adres (…);
- [belanghebbende] heeft zich laten uitschrijven op dit adres op 18 april 2016 en staat sinds die tijd alleen ingeschreven op het adres (…) te [plaats 2] ;
- Volgens onze gegevens heeft [persoon] zich pas laten uitschrijven in [vestigingsplaats] op 6 april 2017 en staat vanaf die datum ingeschreven in Australië;
- In tegenstelling tot de gegevens uit het bevolkingsregister in Nederland is er wel een verklaring van vertrek bijgevoegd (…) waarin staat vermeld dat [belanghebbende] en zijn echtgenote zich op 14 april 2016 beiden hebben laten uitschrijven op het adres in [vestigingsplaats] ;
- Tevens werden twee documenten bijgevoegd waaruit blijkt dat er spullen werden verhuisd van het adres in [vestigingsplaats] naar Nederland en Australië.
Hierbij merk ik op dat veruit het merendeel van de spullen zijn overgebracht naar Australië en niet naar Nederland;
- Vervolgens zijn er drie huurcontracten bijgevoegd van het appartement [appartement] . Uit het huurcontract blijkt duidelijk dat dit appartement werd gehuurd voor twee personen gedurende de periode 16 mei 2016 tot 2 september 2016;
- De door [belanghebbende] en zijn echtgenote eigen woning in Australië, werd al in september 2016 in gebruik genomen;
- Uit de bijgevoegde contracten blijkt dat [belanghebbende] werkzaam is geweest bij [A NV] in de functie van Chief Financial Officer maar tevens deel uitmaakte van de Raad van Bestuur. De statutaire zetel van [A NV] altijd in Nederland heeft gelegen. [belanghebbende] uit hoofde van zijn positie min of meer zelf kon bepalen waar hij zijn werkzaamheden voor [A NV] wilde uitvoeren en uit hoofde van zijn positie ook invloed heeft kunnen uitoefenen op het tijdstip van uitbetaling van optieregelingen en bonusuitkeringen;
- De intentie van [belanghebbende] in 2016 niet is geweest zich blijvend in Nederland te vestigen maar bij zijn echtgenote in Australië. Dit blijkt temeer nu het appartement waar zijn echtgenote maar ook [belanghebbende] hebben verbleven, in afwachting van de oplevering van de eigen woning in Australië, is gehuurd voor twee personen;
- Er bewust voor is gekozen om [belanghebbende] vanaf april 2016 als binnenlands belastingplichtige aan te merken om via deze constructie hoge aftrekposten te creëren.
Op basis van de bovengenoemde feiten en omstandigheden ben ik van mening dat de fiscale woonplaats van [belanghebbende] is gelegen in de plaats waarmee hij een duurzame band van persoonlijke aard heeft. In dit geval is dat bij zijn echtgenote in [vestigingsplaats] en Australië en niet in Nederland.”.
De aanslag is, onder verwijzing naar eerdere correspondentie, met dagtekening 10 mei 2019 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 2.434.767. In afwijking van de aangifte heeft de inspecteur geen rekening gehouden met de belastbare inkomsten uit eigen woning en de persoonsgebonden aftrek. Tevens is bij beschikking € 10.854 belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag en de rentebeschikking gehandhaafd. In de uitspraak op bezwaar is onder meer het volgende vermeld:
“Beoordeling van uw bezwaar
Mijn standpunt blijft dat uw cliënt zijn werkzaamheden uitvoerde vanuit zijn functie als bestuurder van [A NV] NV. (…)
Daardoor vallen de werkzaamheden onder de werking van art. 7.2 lid 7 zoals dat destijds gold.
(…)
In casu is geen sprake van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting en gaat het enkel om de uitleg van nationale wetgeving.
(…)
Wel ben ik van mening dat uw cliënt vanaf 18 april 2016 aangemerkt moet worden als fiscaal inwoner van Nederland.
Gebleken is dat uw cliënt de volledige kosten t.a.v. de eigen woning in aanmerking heeft genomen waar hij slechts voor 50% eigenaar is en zijn echtgenote geen fiscaal partner is doordat zij geen inwoner of kwalificerend buitenlands belastingplichtige is.
Gezien het bovenstaande zal ik deels tegemoetkomen aan uw bezwaar. Ik ken daarbij enerzijds de persoonsgebonden aftrek toe en pas anderzijds de aftrek eigen woning aan naar 50% d.m.v. interne compensatie en breng een correctie aan op het loon van €1.519.145 waardoor ik het totale loon van [A NV] vaststel op €2.290.152. (…)
Ik kom daarmee tot een navordering op de definitieve aanslag. Deze laat ik zoals
gezegd achterwege.”.
De rechtbank heeft de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 865.851 met dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente. Verder heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld tot het betalen van de volgende vergoedingen aan belanghebbende: € 1.000 aan immateriële schade, € 1.897,50 aan proceskosten en € 48 aan griffierecht.
3 Geschil en conclusies van partijen
Niet in geschil is dat belanghebbende voor de toepassing van de belastingwet in de periode 18 april-31 december 2016 inwoner is van Nederland.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Is belanghebbende in de periode 1 januari-17 april 2016 inwoner van Nederland?
-
Indien vraag a ontkennend wordt beantwoord: zijn het salaris, de cash bonus en de RSU’s die door [vennootschap] zijn verloond, in Nederland belastbaar ingevolge artikel 7.2, lid 7, Wet IB 2001?
-
Heeft de inspecteur het vertrouwensbeginsel geschonden?
-
Heeft de inspecteur het gelijkheidsbeginsel geschonden?
-
Heeft belanghebbende recht op vergoeding van proceskosten in afwijking van het forfait?
De inspecteur concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Subsidiair concluderen beide partijen tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag.