Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-08-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2649, 23/1147
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-08-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2649, 23/1147
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 21 augustus 2024
- Datum publicatie
- 7 november 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2023:4801, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 23/1147
- Relevante informatie
- Art. 2.1 Wet IB 2001, Art. 7.8 Wet IB 2001, Art. 8.10 Wet IB 2001, Art. 8.11 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Het hof oordeelt dat voor een niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtige bij de berekening van de arbeidskorting en het premiedeel van de algemene heffingskorting moet worden uitgegaan van het in Nederland belastbare inkomen uit werk en woning (Hoge Raad 22 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:470). Wat betreft het belastingdeel van de algemene heffingskorting dient rekening te worden gehouden met het wereldinkomen. Hoger beroep inspecteur ongegrond. Incidenteel hoger beroep belanghebbende gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1147
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] (Hongarije),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 10 juli 2023, nummers BRE 22/665 en 22/666, in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2018 en 2019 opgelegd. Tevens is voor het jaar 2018 bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2018 buiten de bezwaartermijn een herziene aangifte ingediend. De beslissing van de inspecteur daarop is door de rechtbank aangemerkt als ambtshalve vermindering en vervolgens is met instemming van beide partijen de bezwaarfase overgeslagen en rechtstreeks beroep in behandeling genomen.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2019 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.
Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende woonde in 2018 en 2019 het gehele jaar in België en was in loondienst werkzaam bij [A BV] in Nederland. Belanghebbende is voor beide jaren verzekerd en premieplichtig voor de volksverzekeringen in Nederland.
Belanghebbende is voor de jaren 2018 en 2019 een buitenlandse belastingplichtige in de zin van artikel 2.1, lid 1, letter b, Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Hij is geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige in de zin van artikel 7.8 Wet IB 2001.
Belanghebbende ontving in 2018 € 48.809 aan salaris. Het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende in Nederland bedroeg € 35.926. Een bedrag van € 12.883 heeft hij buiten Nederland genoten.
In het jaar 2019 ontving belanghebbende € 52.749 aan salaris. Het belastbaar inkomen uit werk en woning in Nederland bedroeg € 30.849. Het inkomen dat belanghebbende buiten Nederland heeft genoten bedraagt € 21.900.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.809. Bij het opleggen van de aanslag is rekening gehouden met een arbeidskorting van € 2.221. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 496 belastingrente in rekening gebracht.
Voor het jaar 2019 heeft de inspecteur een aanslag IB/PVV aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.749. Bij het opleggen van de aanslag is rekening gehouden met een algemene heffingskorting van € 812 en een arbeidskorting van € 1.719.
De inspecteur heeft op 27 januari 2022 naar aanleiding van een verzoek van belanghebbende voor het jaar 2018 het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 35.926. Daarnaast is voor het jaar 2018 de arbeidskorting verhoogd naar € 2.684. De belastingrentebeschikking is verminderd naar € 218. Voor het jaar 2019 is bij uitspraak op bezwaar het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 30.849. Daarnaast is de algemene heffingskorting verlaagd naar € 770 en is de arbeidskorting van € 1.719 gehandhaafd.
Tijdens de beroepsprocedure heeft de inspecteur bij beschikkingen van 20 mei 2022 de aanslagen IB/PVV 2018 en 2019 ambtshalve verminderd. Voor het jaar 2018 is alsnog een algemene heffingskorting verleend van € 923 en de arbeidskorting gehandhaafd op € 2.684, in totaal dus € 3.607. Voor het jaar 2019 is de algemene heffingskorting verhoogd naar € 812 en de arbeidskorting naar € 2.278.
De rechtbank heeft de aanslag IB/PVV 2018 verminderd naar een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.809 en rekening houdend met heffingskortingen van in totaal € 3.720 en de daarbij behorende beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De rechtbank heeft aanslag IB/PVV 2019 gehandhaafd zoals deze ambtshalve nader is vastgesteld door de inspecteur bij beschikking van 20 mei 2022.
De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten voor het beroep bij de rechtbank en gelast dat de inspecteur het griffierecht vergoedt.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Dient het premiedeel van de zowel de algemene heffingskorting als de arbeidskorting te worden bepaald aan de hand van het in Nederland belaste inkomen dan wel het wereldinkomen.
2. Heeft de rechtbank het belastbare inkomen uit werk en woning en de arbeidskorting foutief vastgesteld, gelet op het door de rechtbank gegeven oordeel over de voorliggende geschilpunten.
Zowel belanghebbende als de inspecteur concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende concludeert voorts tot verdere verlaging van de aanslag over het jaar 2018. De inspecteur concludeert tot vaststelling van de aanslag overeenkomstig de ambtshalve vermindering van 20 mei 2022.