Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-01-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:269, 21/01055 tot en met 21/01058

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-01-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:269, 21/01055 tot en met 21/01058

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 januari 2024
Datum publicatie
14 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:269
Formele relaties
Zaaknummer
21/01055 tot en met 21/01058
Relevante informatie
Art. 16 AWR

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is in 2010 naar België geëmigreerd. Hij heeft vrijstelling van loonheffing voor zijn in Nederland opgebouwde pensioen gevraagd en gekregen. In 2015 heeft hij verlening van deze vrijstelling gekregen. In geschil is of het vertrouwensbeginsel heffing in Nederland over de pensioenuitkeringen voor de jaren 2014 tot en met 2017 in de weg staat en of de inspecteur kan navorderen. Het hof oordeelt dat de vrijstellingsverklaringen vertrouwen hebben gewekt. Belanghebbende heeft de formulieren indertijd juist en volledig ingevuld. De inspecteur heeft in de formulieren niet gevraagd naar de heffing in België over de pensioenuitkeringen en dat komt voor rekening van de inspecteur.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 21/01055 tot en met 21/01058

Uitspraak op het hoger beroep van

De erve van [belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] , België,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 23 juni 2021, nummers BRE 20/6569 tot en met 20/6572, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting (hierna: IB) opgelegd aan [belanghebbende] (hierna: erflater) voor de jaren 2014 tot en met 2017. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Erflater heeft bezwaar gemaakt tegen deze belastingaanslagen en beschikkingen. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Erflater heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende (de erve van erflater) heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] als gemachtigde van belanghebbende. De inspecteur is niet verschenen. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig aan partijen is verzonden.

1.7.

Na afloop van de zitting is het hof gebleken dat de inspecteur via het digitale systeem per abuis geen uitnodiging voor de zitting van 4 mei 2023 heeft gekregen. Het hof heeft daarop het vooronderzoek hervat en heeft bepaald dat een nadere zitting zal plaatsvinden.

1.8.

De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.9.

De inspecteur heeft ter zitting, zonder bezwaar van de andere partij, een uitdraai overgelegd van de informatie die hij in april 2018 van de Belgische belastingdienst heeft ontvangen.

1.10.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.11.

Van de nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen is verzonden.

2 Feiten

2.1.

Erflater is geboren op [geboortedatum] en overleden op [overlijdensdatum] . Hij was in de jaren 2014 tot en met 2017 buitenlands belastingplichtige en inwoner van België.

2.2.

Erflater genoot gedurende deze jaren een pensioen van Stichting Pensioenfonds [pensioenfonds] (hierna: het pensioen). Het pensioen bedroeg € 152.889 in 2014, € 154.419 in 2015, € 156.426 in 2016 en € 159.084 in 2017. Erflater heeft het pensioen vanuit zijn dienstbetrekking met de [bedrijf] opgebouwd. Voor wat betreft de opbouw van het pensioen heeft fiscale faciliëring in Nederland plaatsgevonden. Verder genoot erflater vanuit Nederland een AOW-uitkering. De heffing over de AOW-uitkering is toegewezen aan België.

2.3.

Erflater heeft op 5 juni 2010 met het formulier “verzoek vrijstelling inhouding loonbelasting/premie volksverzekering” van de Belastingdienst vrijstelling aangevraagd voor de inhouding van loonheffing voor de uitkeringen van het pensioen (hierna: het eerste aanvraagformulier). In het formulier heeft erflater de vragen met betrekking tot pensioenuitkeringen als volgt beantwoord:

In het formulier wordt niet gevraagd naar de fiscale behandeling van de pensioenuitkering in het (nieuwe) woonland.

2.4.

Met dagtekening 15 juli 2010 heeft de inspecteur naar aanleiding van het verzoek een vrijstellingsverklaring afgegeven voor uitkeringen van het pensioen (hierna: de eerste vrijstellingsverklaring). In deze vrijstellingsverklaring is onder meer het volgende opgenomen:

‘Deze verklaring wordt afgegeven voor de periode dat [belanghebbende] bij St. Pens.fonds [pensioenfonds] (een) ouderdomspensioen ontvangt. Als de gegevens op basis waarvan deze verklaring is afgegeven wijzigen, dient u dit direct aan mij door te geven. Dit kan er toe leiden dat de geldigheid van de verklaring eindigt. De geldigheid van deze verklaring eindigt in ieder geval uiterlijk 1 juli 2015.Als de geldigheid van deze verklaring eindigt, bestaat de mogelijkheid een nieuwe verklaring aan te vragen. Dit kunt u doen door het bijgevoegde formulier “Aanvraag nieuwe verklaring” volledig ingevuld en van alle daarin gevraagde bijlagen voorzien aan mij op te sturen. Als u dit uiterlijk 1 april 2015 doet, zorg ik ervoor dat u tijdig een nieuwe verklaring ontvangt. Eventuele wets- en verdragswijzingen en/of wijzigingen van feiten en omstandigheden kunnen gevolgen hebben voor deze verklaring.’

2.5.

Bij brief van 10 maart 2015 heeft erflater verzocht om verlenging van deze vrijstelling en daartoe het formulier van de Belastingdienst ‘Aanvraag nieuwe verklaring’ ingevuld (hierna: het tweede aanvraagformulier en tezamen met het eerste aanvraagformulier: de aanvraagformulieren). Erflater heeft in dit formulier desgevraagd aangegeven dat de gegevens van de vorige verklaring niet zijn gewijzigd en hij in het woonland (nog steeds) wordt aangemerkt als (fiscaal) inwoner.

2.6.

Met dagtekening 4 juni 2015 heeft de inspecteur de vrijstellingsverklaring verlengd met als uiterlijke einddatum 30 juni 2020 (hierna: de tweede vrijstellingsverklaring en tezamen met de eerste vrijstellingsverklaring: de vrijstellingsverklaringen). In deze brief heeft de inspecteur voor zover thans van belang het volgende vermeld:

“Op 13 maart 2015 heb ik van u een verzoek om vrijstelling voor de inhouding van loonheffingen ontvangen.

Samenvatting van uw verzoek. U heeft verzocht om een verklaring waarbij op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting de inhouding van loonbelasting is vrijgesteld. De door u aangedragen informatie geeft aanleiding tot de volgende beoordeling.

Beoordeling van uw verzoek. Ik ben van mening dat uw verzoek terecht is.

Beslissing op uw verzoek.Ik kom tegemoet aan uw verzoek. Ik verklaar dat St. Pens.fonds [pensioenfonds] , loonbelastingnummer [aanslagnummer] , met ingang van 2 juli 2015, mag afzien van de inhouding van loonbelasting op de (het) door haar uit te betalen pensioen met registratienummer [nummer] .

(….)

Deze verklaring wordt afgegeven voor de periode dat [belanghebbende] bij St. Pens.fonds [pensioenfonds] (een) pensioen ontvangt. Als de gegevens op basis waarvan deze verklaring is afgegeven wijzigen, dient u dit direct aan mij door te geven. Dit kan er toe leiden dat de geldigheid van de verklaring eindigt. De geldigheid van deze verklaring eindigt in ieder geval uiterlijk 30 juni 2020.”

2.7.

Erflater heeft aangiften IB ingediend voor de jaren 2014 tot en met 2017 waarbij de pensioen- en AOW-uitkeringen niet werden vermeld. De inspecteur heeft de aanslagen IB 2014 tot en met 2017 naar een te betalen bedrag van nihil opgelegd in overeenstemming met de ingediende aangiften.

2.8.

De inspecteur heeft met dagtekening 19 december 2017 de (tweede) vrijstellingsverklaring ten aanzien van de pensioenuitkeringen per 1 januari 2018 ingetrokken. De intrekking vond plaats naar aanleiding van ontwikkelingen in de Belgische jurisprudentie waardoor onduidelijkheid ontstond over de wijze waarop uit Nederland afkomstige pensioenuitkeringen in België in de heffing werden betrokken.

2.9.

Nederland en België hebben op 5 maart 2018 een overeenkomst gesloten over de pensioenproblematiek1 Daarin is de volgende tekst opgenomen:

“Naar aanleiding van een aantal uitspraken van Belgische rechters is onduidelijkheid ontstaan over de vraag of uit Nederland afkomstige aanvullende pensioenen betaald aan inwoners van België wel tegen het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief kunnen worden belast in België. Daarnaast zijn er indicaties dat er inwoners van België zijn met een uit Nederland afkomstig aanvullend pensioen die in de afgelopen jaren in geen van beide landen belasting hebben betaald. Naar aanleiding hiervan zijn België en Nederland overeengekomen in welke gevallen bij uit Nederland afkomstige aanvullende pensioenen al dan niet aan de voorwaarde van artikel 18, paragraaf 2, subparagraaf b van het Verdrag is voldaan. Daarbij moet worden vastgesteld of er in België feitelijk volledig belasting is geheven.(…) Nederland treedt terug als in België feitelijk volledig belasting is geheven over het uit Nederland afkomstige aanvullende pensioen. Mocht later blijken dat deze belastingheffing in België niet definitief tot stand zal komen, kan Nederland alsnog overgaan tot belastingheffing. In ieder geval kan Nederland indien een beroepsprocedure in België aanhangig wordt gemaakt alsnog overgaan tot belastingheffing. Nederland treedt definitief terug als in België onherroepelijk vaststaat dat feitelijk volledig belasting is geheven over het uit Nederland afkomstige aanvullende pensioen.

Bij de beoordeling van de vraag of het uit een bronstaat afkomstige aanvullende pensioen voor zover die in de bronstaat voor fiscale faciliëring in aanmerking zijn gekomen, volledig belast werd, wordt gekeken naar het totale bruto aanvullende pensioen in een kalenderjaar. Indien het totale bruto aanvullende pensioen niet tegen het progressieve tarief belast wordt, dan wel het brutobedrag voor minder dan 90% in de belastingheffing wordt betrokken in de woonstaat, mag de bronstaat over het totale brutobedrag heffen.”

2.10.

In april 2018 heeft de inspecteur van de Belgische belastingautoriteit informatie ontvangen over de fiscale behandeling in België van het pensioen van erflater in 2016. Vervolgens heeft de inspecteur op 27 augustus 2018 informatie over de fiscale behandeling van het pensioen bij erflater opgevraagd. Bij emails van 17 september 2018 en 27 februari 2019 heeft de gemachtigde van belanghebbende deze informatie verstrekt.

2.11.

In België heeft de volgende heffing van personenbelasting plaatsgevonden over de pensioenuitkeringen:

Jaar

Pensioenuitkering

Heffing - procentuele heffing

2014

€ 152.889

0 – 0%

2015

€ 154.419

€ 6.893 – 4,46%

2016

€ 156.426

€ 7.444 – 4,76%

2017

€ 159.084

€ 8.271 – 5,20%

2.12.

Vervolgens heeft de inspecteur op 6 juli 2019 aan erflater de volgende navorderingsaanslagen IB opgelegd en beschikkingen (hierna: de navorderingsaanslagen) gegeven:

Aanslagnummer eindigend op

Jaar

Belastbaar inkomen uit werk en woning

Te betalen IB

Belastingrente

H.47.01

2014

€ 152.889

€ 62.265

€ 10.211

H.57.01

2015

€ 154.419

€ 63.608

€ 7.887

H.67.01

2016

€ 156.426

€ 63.289

€ 5.316

H.77.01

2017

€ 159.084

€ 64.924

€ 2.856

2.13.

Erflater heeft tegen deze navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft de navorderingsaanslagen en de rentebeschikkingen in de uitspraken op bezwaar gehandhaafd. De rechtbank heeft de hiertegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Staat het vertrouwensbeginsel eraan in de weg dat de pensioenuitkeringen in de heffing van de inkomstenbelasting worden betrokken?

II. Beschikte de inspecteur over een nieuw feit op grond waarvan hij kan navorderen of is sprake van kwade trouw als bedoeld in artikel 16, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR)?

3.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat de pensioenuitkeringen in de onderhavige jaren in België niet belast zijn geweest tegen het reguliere tarief en dat Nederland bij een juiste verdragstoepassing op basis van artikel 18, lid 2, van het belastingverdrag met België (hierna: het verdrag) mag heffen over de pensioenuitkeringen. Het hof zal partijen in dit uitgangspunt volgen omdat het niet onjuist is.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslagen en de bijbehorende beschikkingen belastingrente. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing