Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-09-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2937, 22/1390 en 22/1391
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-09-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2937, 22/1390 en 22/1391
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 18 september 2024
- Datum publicatie
- 23 januari 2025
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:3518, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 22/1390 en 22/1391
Inhoudsindicatie
Belanghebbende verkoopt grondkavels. Op het moment van levering waren op al deze kavels mestputten en funderingen aanwezig op enkele kavels waren daarnaast ook de spantbenen en de vloer van een loods aanwezig. In geschil is of belanghebbende over de verkoop van de kavels omzetbelasting verschuldigd is.
Belanghebbende stelt dat het Vastgoedbesluit bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen heeft opgewekt dat de kavels door de aanwezige bebouwing aangemerkt kunnen worden als bebouwde grond, waardoor de levering van deze kavels op basis van artikel 11, lid 1, aanhef, letter a, 1º, Wet OB is vrijgesteld van omzetbelasting.
Het hof oordeelt dat het beroep op gewekt vertrouwen, gelet op de bewoordingen van het Vastgoedbesluit en de daarin opgenomen voetnoten – met name voetnoot 21 – slaagt. Het hoger beroep van de inspecteur is ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige belastingkamer
Nummers: 22/1390 en 22/1391
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 27 juni 2022, nummers BRE 19/1382 en 19/1383 in het geding tussen de inspecteur en
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 en over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd van respectievelijk € 50.331 voor 2015 (hierna: de naheffingsaanslag 2015) en van € 102.832 voor 2016 (hierna: de naheffingsaanslag 2016). Voor het jaar 2015 heeft de inspecteur, bij beschikking, een boete opgelegd van € 25.165.
Belanghebbende heeft tegen beide naheffingsaanslagen tijdig bezwaar ingediend.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 maart 2019 de naheffingsaanslagen over 2015 en 2016 gehandhaafd en de bij de naheffingsaanslag over 2015 opgelegde boete vernietigd. Verder heeft de inspecteur aan belanghebbende een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 508.
Belanghebbende heeft bij brieven van 19 maart 2019 beroep ingesteld tegen de in 1.3 genoemde beslissingen. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de naheffingsaanslagen verminderd naar € 6.927 voor 2015 en € 6.927 voor 2016.
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank tijdig hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep. Belanghebbende heeft per brief van 19 december 2022 het incidentele hoger beroep ingetrokken. Wel beroept belanghebbende zich in deze brief op interne compensatie van de niet in aftrek toegestane aftrek van voorbelasting.
Belanghebbende heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is doorgestuurd naar de andere partij.
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen: [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Beide partijen hebben tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij. De gemachtigde heeft daarnaast een proceskostenformulier en twee kostenspecificaties overgelegd.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak op Mijn Rechtspraak is geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende bezat de percelen [adres 1] en [adres 2] in [plaats 1] . Vanaf het jaar 2007 heeft belanghebbende de mogelijkheid onderzocht om de bestemming van deze percelen te wijzigen van varkenshouderij naar woningbouw. Belanghebbende heeft daartoe verschillende werkzaamheden ondernomen.
In de loop van 2013 heeft belanghebbende de varkensstallen aan de [adres 1] en [adres 2] leeggeruimd.
In het kadaster zijn de oorspronkelijke twee kavels aan de [adres 1] en [adres 2] gesplitst in zeven kavels.
De bebouwing op de kavels is na voornoemde splitsing, maar vóór de sloopwerkzaamheden, voor zover relevant, als volgt:
- -
-
Op de tweede kavel zijn varkensstallen en (op het gedeelte voor de beoogde tuin) een gedeelte van) een loods aanwezig;
- -
-
Op de derde kavel zijn varkensstallen en (een gedeelte van) een loods aanwezig;
- -
-
Op de vierde kavel zijn varkensstallen aanwezig.
Belanghebbende heeft de kavels aan de [adres 1] en [adres 2] aan derden verkocht en geleverd.
Kavel 2 is op [datum 1] 2014 verkocht en op [datum 2] 2015 notarieel geleverd aan de kopers, voor een koopsom van € 290.000. Over de verkrijging van de kavel is overdrachtsbelasting voldaan. Artikel 19 van de koopovereenkomst van de kavel, welke bepaling tevens is overgenomen in de akte van levering, bepaalt:
‘19.3. Verkoper zal voor zijn rekening en risico zorgdragen voor de sloop van de stallen en de erfverharding op het verkochte alsmede de afvoer van alle puin en sloopresten op het verkochte.
Verkoper zal tevens de slooplocatie aanvullen tot maaiveld met schone grond. De sloop- de opschoon- en aanvulwerkzaamheden zullen plaats vinden binnen 2 maanden na de juridische levering. […]’1
Blijkens een schriftelijke verklaring van de kopers waren, nadat belanghebbende zijn sloopwerkzaamheden op de kavel had beëindigd, op de kavel nog een gedeelte van de funderingen en de mestputten aanwezig. Op 27 mei 2016 waren op kavel 2 de vloer en de spantbenen (niet de dakspanten) van de loods en de fundering en de mestputten van de varkensstallen nog aanwezig. Deze bebouwing is later door of in opdracht van de kopers verwijderd.
Kavel 3 is [datum 3] 2016 verkocht en op [datum 4] 2016 notarieel geleverd aan de kopers, voor een koopsom van € 318.260. Over de verkrijging van de kavel is overdrachtsbelasting voldaan. Partijen zijn overeengekomen dat alle nog op de kavel aanwezige bedrijfsgebouwen inclusief de mestputten en fundering door en op kosten van de kopers uiterlijk 1 juli 2016 worden gesloopt.2 Op 27 mei 2016 waren op kavel 3 de vloer en de spantbenen (niet de dakspanten) van de loods en de fundering en de mestputten van de varkensstallen nog aanwezig.
Het sloopbedrijf heeft voor kavel 3 op 1 april 2016 een offerte gericht aan ‘ [VOF] ’ uitgebracht, met kenmerk [kenmerk] , betreffende ‘Verwijderen spant geraamte en vloer’. In de offerte zijn de volgende uit te voeren werkzaamheden beschreven, die het sloopbedrijf aanbiedt voor € 3.091 exclusief btw:
- -
-
Span benen verwijderen;
- -
-
Vloer verwijderen + afvoeren dik +/- 15 cm;
- -
-
Metselwerk verwijderen;
- -
-
Standers in depot plaatsen;
- -
-
Ex zeefwerk.
Met dagtekening 26 september 2016 heeft het sloopbedrijf aan de kopers van de derde kavel € 3.091 exclusief btw gefactureerd voor de op 13 juni 2016 ‘voor u verricht sloopwerkzaamheden volgens offerte [kenmerk] ’. Verder staat op de factuur vermeld: ‘Slopen loods en verwijderen putten [a-straat] [plaats 2] ’. De kopers hebben de factuur voldaan op 23 november 2016.
Kavel 4 is op [datum 5] 2016 verkocht en op [datum 6] 2016 notarieel geleverd aan de kopers, voor een koopsom van € 274.250. Over de verkrijging van de kavel is overdrachtsbelasting voldaan. Op kavel 4 waren ten tijde van de notariële levering nog funderingen en de mestputten onder maaiveld van de varkensstallen aanwezig. In de koopovereenkomst tussen partijen is vermeld dat alle (nog) aanwezige funderingen en mestputten op het verkochte door en op kosten van de kopers worden gesloopt en afgevoerd. De koper zal hiervoor een opdracht verstrekken aan een erkend sloopbedrijf.3
Met dagtekening 27 januari 2017 heeft het sloopbedrijf aan de kopers van de vierde kavel € 600 exclusief btw gefactureerd voor de op 3 januari 2017 verrichte ‘sloopwerkzaamheden. Putten uitbreken, puin afvoeren en storten’. Verder staat op de factuur vermeld: ‘sloopwerkzaamheden [a-straat] kavel 4 [plaats 1] ’. De kopers hebben de factuur op 22 februari 2017 voldaan.
Voorafgaand aan de levering van de kavels heeft belanghebbende de inspecteur verzocht om een standpuntbepaling voor de omzetbelasting. Met inachtneming van de bedoeling van belanghebbende de bebouwing te slopen alvorens de kavels worden geleverd, heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat de levering van de eerste tot en met de vierde kavel belast zou zijn met omzetbelasting, omdat die kavels kwalificeerden als bouwterreinen.
De inspecteur heeft vervolgens, na de betreffende leveringen, voor de levering van de tweede kavel een naheffingsaanslag over 2015 opgelegd (zie 1.1). Voor de levering van de derde en vierde kavel heeft de inspecteur een naheffingsaanslag over 2016 opgelegd (zie 1.1).
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Zijn de leveringen van kavel 2, 3 en 4 op de voet van artikel 11, lid 1, aanhef, letter a, 1º, Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) vrijgesteld van omzetbelasting? Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of deze gronden ten tijde van deze leveringen een bouwterrein waren als bedoeld in artikel 11, lid 6, Wet OB.
II. Indien vraag I ontkennend moet worden beantwoord: Heeft belanghebbende recht op interne compensatie voor de door de rechtbank niet in aftrek toegelaten voorbelasting?
III. Kan belanghebbende aan het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 19 september 20134 (hierna: het Vastgoedbesluit) het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat de bouwkavels 2, 3 en 4 als bebouwde grond kwalificeren, zodat de levering van de kavels is vrijgesteld van omzetbelasting?
IV. Wijkt de economische en commerciële realiteit af van dat wat contractueel is overeengekomen?
V. Is sprake van misbruik van recht?
De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot ongegrondverklaring van het bij de rechtbank ingestelde beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en verzoekt tot toekenning van een vergoeding van de werkelijke proceskosten in hoger beroep.