Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-10-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3157, 22/2283

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-10-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3157, 22/2283

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 oktober 2024
Datum publicatie
6 februari 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:3157
Formele relaties
Zaaknummer
22/2283

Inhoudsindicatie

Na de echtscheiding blijft belanghebbende in de voormalige echtelijke woning wonen. Op basis van het echtscheidingsconvenant neemt belanghebbende ook het deel van de hypotheeklasten van zijn ex-echtgenoot voor zijn rekening. Belanghebbende heeft bij verkoop van de woning recht op verrekening van de namens de ex-partner betaalde hypotheekrente. Dit deel van de hypotheekrente drukt daarom niet op belanghebbende. Ook als belanghebbende uiteindelijk afziet van verrekening, komt dit deel niet voor aftrek in aanmerking. Van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is geen sprake.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 22/2283

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 2 november 2022, nummer BRE 21/5274 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2018 opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende is, onder bericht van verhindering aan de griffier, niet verschenen. Hij heeft verzocht om aanhouding vanwege een medische conditie.

1.6.

Het hof heeft het onderzoek op de zitting geschorst en daarbij bepaald dat een nieuwe zittingsdatum zal worden vastgesteld. De tweede zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 3] en [inspecteur 2] .

1.7.

Belanghebbende heeft tijdens het onderzoek op de zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende was gehuwd met mevrouw [naam] (hierna: de ex-partner). Bij beschikking van 14 oktober 2013 heeft de rechtbank Den Haag de echtscheiding tussen belanghebbende en de ex-partner uitgesproken.

2.2.

Belanghebbende en zijn ex-partner waren in 2013 het gehele jaar fiscaal partner.

2.3.

Belanghebbende en de ex-partner waren ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning aan [adres] te [plaats] in België (hierna: de woning). De aankoop van deze woning is gefinancierd met een hypothecaire geldlening.

2.4.

Belanghebbende en zijn ex-partner zijn op 22 juli 2013 een echtscheidingsconvent overeengekomen. In het convenant is opgenomen dat belanghebbende en de ex-echtgenote op 1 augustus 2013 hun samenwoning hebben verbroken. Ter zake van de woning is in het echtscheidingsconvenant, onder andere, het volgende vastgelegd:

‘2.4. De vrouw verleent aan de man het persoonlijk recht van bewoning van deze

voormalige echtelijke woning, welke woning ten tijde van het sluiten van dit convenant reeds geruime tijd ten verkoop wordt aangeboden.

2.5.

Dit persoonlijke recht van bewoning van de man eindigt wanneer de echtelijke woning aan derden wordt verkocht alsmede wanneer de man die woning metterwoon verlaat.

Dit recht eindigt bovendien na een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

Het recht van bewoning eindigt voorts indien en nadat de rechter zulks op verzoek van de vrouw bepaalt wegens de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan de vrouw niet langer aan deze verplichting mag worden gehouden.

(…)

2.9.

De man zal de volledige hypotheeklasten van de echtelijke woning, derhalve ook het deel van die lasten dat de vrouw met ingang van 1 augustus 2013 hoofdelijk verschuldigd is, voor zijn rekening nemen tot het moment waarop de echtelijke woning is geleverd aan de nieuwe eigenaar(s). Alsdan zal uit de bij de verkoop van de echtelijke woning gerealiseerde overwaarde verrekening plaatsvinden van de door de man voor de vrouw betaalde 50% van de hypothecaire lasten zulks over de periode van 1 augustus 2013 tot het moment waarop de echtelijke woning is geleverd. Over het aldus door de man voor de vrouw betaalde deel van de hypothecaire lasten is de vrouw geen rente verschuldigd aan de man.’

2.5.

Belanghebbende verbleef tot 13 juli 2017 in de woning en is daarna naar een huurwoning in Nederland verhuisd. De woning heeft vanaf die datum te koop gestaan en is op 14 mei 2019 aan derden verkocht en geleverd. De overwaarde van de woning van ruim € 31.000 is voor de helft uitgekeerd aan de ex-partner.

2.6.

Belanghebbende heeft bij de aangifte IB/PVV 2013 en de aangifte IB/PVV 2014 geopteerd voor binnenlandse belastingplicht en heeft negatieve inkomsten uit eigen woning in mindering gebracht op zijn inkomen. Belanghebbende bij de aangifte IB/PVV 2013 een bedrag van € 11.320 als aftrekbare rente in aanmerking genomen. Bij de aangifte IB/PVV 2014 heeft belanghebbende een bedrag van € 9.433 als aftrekbare rente in aanmerking genomen. De inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV 2013 en 2014 conform de ingediende aangifte vastgesteld.

2.7.

Bij de aangiften IB/PVV 2015 en 2016 heeft belanghebbende geen negatieve inkomsten uit eigen woning in mindering gebracht op zijn inkomen.

2.8.

In het jaar 2017 is belanghebbende geïmmigreerd naar Nederland. De inspecteur heeft de negatieve inkomsten uit eigen woning in de aangifte IB/PVV 2017 voor de buitenlandse periode niet in aftrek toegestaan. De negatieve inkomsten uit eigen woning voor de binnenlandse periode in 2017 heeft de inspecteur voor 50% in aanmerking genomen.

2.9.

Belanghebbende heeft in het jaar 2018 de volledige rente over de hypothecaire geldlening betaald. Hij heeft voor het jaar 2018 de aangifte IB/PVV ingediend en daarbij de leegstaande woning voor het geheel aangemerkt als eigen woning, met een eigenwoningforfait van nihil, en de volledige rente van € 14.532 over de hypothecaire geldlening als kosten van de eigen woning opgevoerd.

2.10.

De inspecteur is bij de aanslagregeling van de aangifte afgeweken. Volgens de inspecteur kan belanghebbende, gelet op zijn aandeel in de woning, slechts 50% van de betaalde hypothecaire rente, een bedrag van € 7.266, als kosten van de eigen woning in aftrek brengen.

2.11.

De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van (€ 39.123 + € 7.266 =) € 46.389. Tevens is bij beschikking € 201 belastingrente in rekening gebracht.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Zijn bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2018 de algemene beginselen van behoor bestuur geschonden, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel?

  2. Heeft de rechtbank terecht het verzoek ter zitting van belanghebbende om de procedure te schorsen, zodat belanghebbende overleg kon voeren met zijn voormalig accountant over de aangiften en aanslagen IB/PVV 2015 en 2016, afgewezen?

  3. Kan belanghebbende de volledige rente over de hypothecaire geldlening als kosten van de eigen woning in 2018 in aftrek brengen?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van het belastbaar inkomen uit werk en woning tot het bedrag van € 39.123, tot vergoeding van de kosten voor de door een derde in beroep en hoger beroep beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en tot vergoeding van de kosten in bezwaar. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing