Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-12-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:4071, 22/1356 en 22/1357

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-12-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:4071, 22/1356 en 22/1357

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
18 december 2024
Datum publicatie
19 december 2024
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:4071
Formele relaties
Zaaknummer
22/1356 en 22/1357
Relevante informatie
Art. 2 WA, Art. 2b WA, Art. 2c WA, Art. 3 WA, Art. 67 AWR

Inhoudsindicatie

Tussenuitspraak. Accijns.

In deze procedure rijst een vraag van uitlegging van het Unierecht. Het hof wendt zich daarom tot het Hof van Justitie van de Europese Unie met een prejudiciële vraag. De vraag ziet op de situatie dat de onder de accijnsschorsingsregeling overgebrachte goederen niet of niet geheel op de plaats van bestemming (Nederland) zijn aangekomen en dat tekort niet eerder is geconstateerd dan bij het uitladen van het transportmiddel. De vraag is dan of de constatering van het tekort de onregelmatigheid vormt en de lidstaat van aankomst (Nederland) derhalve heffingsbevoegd is, of dat de onbekend gebleven eerdere gebeurtenis welke heeft geleid tot het tekort dient te worden aangemerkt als de onregelmatigheid, zodat de lidstaat van verzending (België) heffingsbevoegd is.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 22/1356 en 22/1357

Tussenuitspraak op de hoger beroepen van

de inspecteur van de Douane,

hierna: de inspecteur,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 20 juni 2022, nummers BRE 20/5247 en BRE 20/5248 in het geding tussen

[belanghebbende] ,

gevestigd in [vestigingsplaats] (België), domicilie gekozen hebbend te [plaats 1] ,

hierna: belanghebbende,

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 13 augustus 2019 twee aangiftes gedaan van door haar verschuldigde accijns.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte. De inspecteur heeft uitspraken op de bezwaren gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard.

1.4.

De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.6.

Beide partijen hebben tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten. Nadien, bij brief van 26 november 2024, heeft het hof het onderzoek heropend wegens het voornemen om een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg (hierna ook: het HvJ) te stellen.

1.9.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voornemen van het hof om het HvJ een prejudiciële vraag voor te leggen alsmede over de inhoud van die vraag. Belanghebbende en de inspecteur hebben gereageerd op het voornemen. De reacties hebben het hof geen aanleiding gegeven de prejudiciële vraag te herformuleren en ook niet, zoals belanghebbende voorstelt, om geen prejudiciële vraag te stellen.

1.10.

Het hof schorst het onderzoek bij deze tussenuitspraak totdat het HvJ uitspraak zal hebben gedaan..

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 2 maart 2019 en op 25 april 2019 onder schorsing van accijns goederen, te weten ethylalcohol, per schip verzonden vanuit [vestigingsplaats] (België) naar [A] in [plaats 2] (Nederland) onder geleide van een elektronisch Administratief Document (hierna: e-AD). Het betreft de volgende zendingen:

Nummer

Vertrekdatum BE

Aankomst in NL

Voltooiing e-AD in NL

[nummer 1]

2 maart 2019

3 maart 2019

7 maart 2019

[nummer 2]

25 april 2019

26 april 2019

30 april 2019

2.2.

Met het eerste document werd 1.680.018 liter ethylalcohol verscheept. Na aankomst in [plaats 2] (Nederland) werd door de geadresseerde 1.670.779 liter bevonden, een tekort van 9.239 liter, oftewel 0,5499%. Met het tweede document werd 1.460.715 liter ethylalcohol verscheept, en bij aankomst in [plaats 2] (Nederland) werd 1.455.983 liter bevonden, een tekort van 4.732 liter, oftewel 0,3239%.

2.3.

Belanghebbende heeft zekerheid voor de transporten gesteld. Met dagtekening 3 juli 2019 heeft belanghebbende twee brieven ontvangen waarin is gewezen op voornoemde tekorten en waarin is medegedeeld dat belanghebbende accijns dient te voldoen ten bedrage van respectievelijk € 42.405 en € 5.889.

2.4.

Naar aanleiding hiervan heeft belanghebbende aangifte gedaan van de door haar verschuldigde accijns (kenmerken [kenmerk 1] en [kenmerk 2] ). De aangiftebiljetten vermelden een bedrag van € 42.405 onderscheidenlijk € 5.889. Deze bedragen zijn betaald op 16 augustus 2019. De inspecteur heeft bij uitspraken op de bezwaren besloten geen teruggaaf te verlenen van deze op aangifte voldane bedragen. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en bepaald dat de inspecteur teruggaaf moet verlenen van de op aangifte voldane accijns van € 42.405 en € 5.889. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.518, en heeft bepaald dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 354 aan hem vergoedt.

2.5.

Ter zake van het tekort dat vermeld is bij verzending van de goederen onder e-AD met nummer [nummer 1] (het eerste document) heeft België eveneens accijns geheven voor een bedrag van € 49.997,60.

Relevante regelgeving

2.6.

Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG (hierna: richtlijn 2008/118)1 luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:

Artikel 7

1. De accijns wordt verschuldigd op het tijdstip en in de lidstaat van de uitslag tot verbruik.

2. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder uitslag tot verbruik verstaan:

a) het aan een accijnsschorsingsregeling onttrekken, daaronder begrepen het onregelmatig onttrekken, van accijnsgoederen;

(…)

4. De algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van onder een accijnsschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen door een oorzaak die met de aard van de goederen verband houdt, dan wel door niet te voorziene omstandigheden of overmacht, of ingevolge instructies van de bevoegde autoriteiten, wordt niet aangemerkt als uitslag tot verbruik.

Voor de toepassing van deze richtlijn worden goederen geacht totaal vernietigd of onherstelbaar verloren te zijn wanneer zij als accijnsgoed onbruikbaar zijn geworden.

De algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van de accijnsgoederen in kwestie wordt aangetoond ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de algehele vernietiging of het onherstelbare verlies zich heeft voorgedaan of, indien niet is vast te stellen waar het verlies zich heeft voorgedaan, van de lidstaat waar het verlies is geconstateerd.

Artikel 10

(…)

2. Indien tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling een onregelmatigheid is geconstateerd die resulteerde in uitslag tot verbruik van deze goederen als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder a), en er niet kan worden vastgesteld waar de onregelmatigheid plaatsvond, wordt deze geacht te hebben plaatsgevonden in de lidstaat waar en op het tijdstip waarop de onregelmatigheid werd geconstateerd.

(…)

4. Indien onder een accijnsschorsingsregeling overgebrachte accijnsgoederen niet op de plaats van bestemming zijn aangekomen en er tijdens de overbrenging geen onregelmatigheid is geconstateerd die resulteerde in uitslag tot verbruik van de accijnsgoederen als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder a), wordt de onregelmatigheid geacht te hebben plaatsgevonden in de lidstaat van verzending en op het tijdstip van aanvang van de overbrenging, tenzij binnen een termijn van vier maanden na de aanvang van de overbrenging overeenkomstig artikel 20, lid 1, ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending wordt aangetoond dat de overbrenging overeenkomstig artikel 20, lid 2, is geëindigd of dat is vastgesteld waar de onregelmatigheid plaatsvond.

(…)

6. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „onregelmatigheid” verstaan, een andere dan de in artikel 7, lid 4, bedoelde situatie die zich tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling voordoet en als gevolg waarvan een overbrenging of een onderdeel van een overbrenging van accijnsgoederen niet overeenkomstig artikel 20, lid 2, is geëindigd.

Artikel 17

1. Accijnsgoederen kunnen, ook indien zij via een derdeland of een derdelandsgebied worden overgebracht, binnen het grondgebied van de Gemeenschap onder een accijnsschorsingsregeling worden overgebracht:

a) van een belastingentrepot naar:

i) een ander belastingentrepot;

ii) een geregistreerde geadresseerde;

(…)

Artikel 20

(…)

2. De overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling eindigt, in de in artikel 17, lid 1, onder a) i), ii) en iv), en b), bedoelde gevallen, op het tijdstip waarop de geadresseerde de accijnsgoederen in ontvangst heeft genomen, en, in de in artikel 17, lid 1, onder a) iii), bedoelde gevallen, op het tijdstip waarop de goederen het grondgebied van de Gemeenschap hebben verlaten.’

2.7.

De considerans bij de richtlijn 2008/118 luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:

‘(…)

11. In geval van een onregelmatigheid dient de accijns verschuldigd te worden in de lidstaat waar de in de uitslag tot verbruik resulterende onregelmatigheid heeft plaatsgevonden of, indien niet is vast te stellen waar de onregelmatigheid plaatsvond, in de lidstaat waar zij is geconstateerd. Indien de accijnsgoederen niet op hun plaats van bestemming zijn aangekomen en er geen onregelmatigheid is geconstateerd, dient ervan te worden uitgegaan dat er een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden in de lidstaat waar de accijnsgoederen zijn verzonden.

(…)’

2.8.

De Wet op de accijns (tekst 2019; hierna: WA) luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:

Artikel 2

1. In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder uitslag tot verbruik:

a. het aan een accijnsschorsingsregeling onttrekken, daaronder begrepen het onregelmatig onttrekken, van accijnsgoederen;

(…)

5. De algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van onder een accijnsschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen door een oorzaak die met de aard van de goederen verband houdt, dan wel door niet te voorziene omstandigheden of overmacht, of ingevolge instructies van de inspecteur dan wel van de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat, wordt niet aangemerkt als uitslag tot verbruik. Voor de toepassing van deze bepaling worden goederen geacht totaal vernietigd of onherstelbaar verloren te zijn wanneer zij als accijnsgoed onbruikbaar zijn geworden.

(…)

Artikel 2b

(…)

2. De overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling eindigt, in de in artikel 2a, eerste lid, onderdelen a, b, c en e, tweede lid, en derde lid, onderdelen a, b, c en e, bedoelde gevallen, op het tijdstip waarop de geadresseerde de accijnsgoederen in ontvangst heeft genomen, en, in de in artikel 2a, eerste lid, onderdeel d, en derde lid, onderdeel d, bedoelde gevallen, op het tijdstip waarop de goederen het grondgebied van de Unie hebben verlaten.

Artikel 2c

(…)

2. Indien in Nederland wordt geconstateerd dat zich tijdens een overbrenging van accijnsgoederen als bedoeld in het eerste lid een onregelmatigheid heeft voorgedaan die resulteerde in uitslag tot verbruik van deze goederen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, en er niet kan worden vastgesteld waar de onregelmatigheid plaatsvond, wordt deze geacht te hebben plaatsgevonden in Nederland op het tijdstip waarop de onregelmatigheid werd geconstateerd.

(…)

7. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder onregelmatigheid verstaan, een andere dan de in artikel 2, vijfde lid, bedoelde situatie die zich tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling voordoet en als gevolg waarvan een overbrenging of een onderdeel van een overbrenging van accijnsgoederen niet overeenkomstig artikel 2b, tweede lid, is geëindigd.

(…)

2.9.

Het Uitvoeringsbesluit accijns (hierna: UBA) luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:

‘Afdeling 2 Overbrengen van accijnsgoederen

(…)

Artikel 3

(…)

3. Bij ontvangst van de accijnsgoederen op een van de in artikel 2a, tweede lid, onderdelen a tot en met c, van de wet bedoelde bestemmingen zendt de geadresseerde, behoudens in ten genoegen van de inspecteur naar behoren gerechtvaardigde gevallen, onverwijld en uiterlijk binnen vijf werkdagen na het eindigen van de overbrenging overeenkomstig artikel 2b, tweede lid, van de wet, een bericht van ontvangst.

(…)

Artikel 4a

1. Niettegenstaande artikel 3d vormt in de gevallen, bedoeld in artikel 2a, eerste, tweede en derde lid, van de wet, het in artikel 1a, onderdeel g, bedoelde bericht van ontvangst of het in artikel 1a, onderdeel h, bedoelde bericht van uitvoer het bewijs dat een overbrenging overeenkomstig artikel 2b, tweede lid, van de wet is geëindigd.

(…)’

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende in Nederland accijns verschuldigd is geworden ter zake van het gebleken tekort aan ethylalcohol in verband met het vervoer vanuit België naar Nederland. In het bijzonder is in geschil of de lidstaat van heffing dient te worden vastgesteld aan de hand van 10, lid 2, richtlijn 2008/118/EG of aan de hand van artikel 10, lid 4, richtlijn 2008/118/EG? De bevoegde instanties in Nederland stellen dat Nederland heffingsbevoegd is, terwijl de bevoegde instanties in België stellen dat België heffingsbevoegd is.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vergoeding van de werkelijke proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot ongegrondverklaring van het bij de rechtbank ingestelde beroep.

4 Gronden

5 Beslissing