Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-01-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:215, 23/62
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-01-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:215, 23/62
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 januari 2025
- Datum publicatie
- 5 februari 2025
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:7710, Bekrachtiging/bevestiging
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2023:615, Overig
- Zaaknummer
- 23/62
- Relevante informatie
- Art. 1 Wet OB 1968, Art. 8 Wet OB 1968
Inhoudsindicatie
In geschil is de maatstaf van heffing voor de berekening van btw over de verkoop van een auto door belanghebbende aan haar directeur/grootaandeelhouder (de verkoopprijs of taxatiewaarde).
Eerst is in geschil of sprake is van een levering onder bezwarende titel. Het hof is van oordeel dat daarvan sprake is; er is namelijk een rechtstreeks verband tussen de verkoopprijs en de levering van de auto. Geen van de door de inspecteur genoemde factoren doen daaraan afbreuk en het hof volgt het betoog van de inspecteur over het verklaren van een prijs uit objectieve kenmerken niet; in de btw is de tegenwaarde namelijk een subjectieve tegenwaarde en niet een volgens objectie maatstaven geschatte waarde.
Vervolgens is in geschil of sprake is van misbruik van recht. Daarvan is naar het oordeel van het hof geen sprake. Er is namelijk in dit geval slechts sprake van één relevante transactie en enkel een abnormaal lage vergoeding vormt op zichzelf beschouwd nog geen misbruik. Deze zaak wijkt op twee belangrijke punten af van HvJ EU Weald leasing waarnaar de inspecteur verwijst. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vergoeding het resultaat is van misbruik.
Tot slot is in geschil of het verkapte dividend tot de maatstaf van heffing behoort. Slechts in uitzonderlijke gevallen is dividend aan te merken als vergoeding voor een prestatie. Er moet dan een concrete tegenprestatie tegenover het dividend staan waardoor ook aan de voorwaarde van het rechtstreekse verband is voldaan. Naar het oordeel van het hof is enkel het voor overige belastingen in aanmerking nemen van een verkapt dividend onvoldoende om het rechtstreekse verband te veronderstellen. Het hoger beroep van de inspecteur is ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/62
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 20 december 2022, nummer BRE 21/3359, in het geding tussen de inspecteur en
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft over het vierde kwartaal van 2020 btw op aangifte voldaan.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
De inspecteur heeft tegen de uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] en, als gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak in Mijn Rechtspraak wordt geplaatst.
2 Feiten
Belanghebbende heeft op 29 december 2015 een [Volvo] (hierna: de auto) aangeschaft voor € 93.400 inclusief btw. De aanschaf-btw is destijds volledig als voorbelasting teruggevraagd.
De auto werd voor zakelijke en privé doeleinden gebruikt door de directeur-grootaandeelhouder van belanghebbende (hierna: de dga). Voor de btw is jaarlijks in de laatste aangifte van het kalenderjaar een correctie privégebruik aangegeven voor de auto.
Op 29 december 2020 heeft belanghebbende de auto verkocht aan de dga. Daarbij is een vergoeding overeengekomen van € 2.624 inclusief € 434 aan btw.
In het kader van de verkoop is de auto getaxeerd door een Volvo dealer op een waarde van € 29.750. De taxatiedatum is 2 december 2020.
Voor het verschil tussen de verkoopprijs en de taxatiewaarde, zijnde € 27.126, hebben belanghebbende en de dga voor de vennootschapsbelasting, dividendbelasting en inkomstenbelasting een verkapt dividend in aanmerking genomen. Hierover is dividendbelasting afgedragen en is ook inkomstenbelasting geheven.
Bij het opstellen van de btw-aangifte over het vierde kwartaal van 2020 heeft belanghebbende de volgende bedragen aangegeven in het kader van de verkoop van de auto:
Vergoeding ex. btw |
€ 24.484 |
Btw 21% |
€ 5.141 |
Subtotaal |
€ 29.625 |
Rest bpm |
€ 125 |
Taxatiewaarde |
€ 29.750 |
De eerste twee bedragen zijn opgenomen in rubriek 1a van de btw-aangifte. In rubriek 1a is een totaalbedrag verantwoord van € 160.804, waarover € 33.769 btw werd berekend. De totaal verschuldigde btw bij de voldoening op aangifte bedraagt € 35.253.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte en gesteld dat de volgende vergoeding moet worden gehanteerd in het kader van de verkoop van de auto:
Vergoeding ex. btw |
€ 2.066 |
Btw 21% |
€ 434 |
Subtotaal |
€ 2.500 |
Rest bpm |
€ 124 |
Taxatiewaarde |
€ 2.624 |
Belanghebbende is daarbij uitgegaan van het factuurbedrag in plaats van de taxatiewaarde van de auto.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, een btw-teruggaaf verleend van € 4.707 en bepaald dat de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden.
3 Geschil en conclusies van partijen
In geschil is de maatstaf van heffing (de verkoopprijs of de taxatiewaarde) voor de berekening van btw over de verkoop van de auto. Het geschil spitst zich toe op de beantwoording van de volgende vragen:
I. Is sprake van een levering onder bezwarende titel?
II. Indien vraag I bevestigend moet worden beantwoord: is sprake van misbruik van recht?
III. Indien vraag II ontkennend moet worden beantwoord: behoort het verkapte dividend tot de maatstaf van heffing?
De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.