Home

Hoge Raad, 30-10-1985, ECLI:NL:HR:1985:BH2100 AC9086, 22 715

Hoge Raad, 30-10-1985, ECLI:NL:HR:1985:BH2100 AC9086, 22 715

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
30 oktober 1985
Datum publicatie
9 februari 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:1985:AC9086
Formele relaties
Zaaknummer
22 715
Relevante informatie
2 VPB

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting; beschikkingsmacht over het vermogen van een stichting; art. 2:285, lid 3, BW (art. 1, lid 3, Wet op stichtingen).

Uitspraak

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 november 1983 betreffende de hem voor het jaar 1975 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.

1. Aanslag en bezwaar

Aan belanghebbende is voor het jaar 1975 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 155.538, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, door de Inspecteur is gehandhaafd.

2. Geding voor het Hof

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

2.2. Het Hof heeft als vaststaand aangemerkt:

Bij notariële akte van 5 februari 1962, verleden ten overstaan van notaris A te Z, heeft mevrouw Y, weduwe van AX, de te Z gevestigde stichting 'X Stichting' opgericht en daartoe uit haar vermogen een bedrag van f 2.000 afgezonderd.

De statuten van deze stichting zijn sedert de oprichting niet gewijzigd. Zij luiden als volgt:

'Art. 1. De stichting draagt de naam: 'X Stichting' en is gevestigd te Z. Zij is in het leven geroepen voor onbepaalde tijd.

Art. 2. De stichting stelt zich ten doel het verlenen van materiele bijstand voor noodzakelijk levensonderhoud, kosten van studie, van ziekte, enzovoort, aan de nakomelingen van de oprichtster, alsmede aan hun weduwen of weduwnaars. Onder het doel van de stichting valt ook het verstrekken van giften aan instellingen, welke een soortgelijk of aanverwant doel hebben.

In het geval de in de eerste alinea vermelde nakomelingen zouden uitsterven, zal de bijstand verleend worden aan de andere familieleden van de oprichtster, alsmede aan die van wijlen haar echtgenoot, en hun weduwen of weduwnaars.

Art. 3. Voor ondersteuning komen in aanmerking:

A. Bij behoeftigheid: de behoeftige; B. Bij studie: de student of degene die de kosten geheel of gedeeltelijk draagt; C. Ingeval van ziekte: de zieke of degene die de kosten van de ziekte geheel of gedeeltelijk draagt; D. Ingeval van overlijden: de erfgenamen van de overledene te wier laste de begrafeniskosten komen; E. Ingeval van geboorte: de jonggeborene en/of zijn ouders; F. Ingeval van huwelijk: de bruid of de bruidegom en/of haar of zijn ouders.

Art. 4. Het bestuur is bevoegd een uitkering te weigeren zonder opgaaf van redenen, ook al voldoet de aanvrager aan alle vereisten voor een uitkering.

Het bestuur is bevoegd, wanneer het tot het doen van een uitkering besluit, deze met inachtneming van het vorenstaande op het bedrag te bepalen, hetgeen hem goeddunkt.

Art. 5. Degene die voor steun in aanmerking wenst te komen, meldt zich daartoe schriftelijk bij het bestuur. Is hij minderjarig, dan kan zijn wettelijke vertegenwoordiger de aanmelding doen. Op een aanvrage tot uitkering beslist het bestuur binnen drie maanden na ontvangst van een verzoek daartoe.

Art. 6. De uitkeringen geschieden aan degene, aan wie de uitkering wordt toegekend, of wanneer deze minderjarige is, eventueel aan de wettelijke vertegenwoordiger. Zij kunnen echter met goedvinden van de wettelijke vertegenwoordiger van de betrokkene, of ingeval van meerderjarigheid van deze zelf, aan hem of haar, die de kosten welke ontstaan zijn door het feit ter zake waarvan de uitkering wordt toegekend, heeft voorgeschoten, mits de naam van deze tevoren aan het bestuur is opgegeven en het bestuur zich bereid heeft verklaard aan deze persoon de uitkering te doen.

Art. 7. Het bestuur der stichting is opgedragen aan een bestuur bestaande uit een of meer leden, hetwelk de stichting in en buiten rechte vertegenwoordigt.

Voor de eerste maal wordt tot bestuurslid benoemd de zoon van de oprichtster, de heer X, geboren te ... op ...

Elk bestuurslid is verplicht na zijn infunctietreding een opvolger te benoemen.

Bij ontstentenis van alle bestuursleden kan door elke belanghebbende een verzoekschrift worden ingediend bij de voorzitter van de Kamer van Koophandel te Z, tot benoeming van een of meer bestuursleden. Daarbij zal de voorkeur moeten worden gegeven aan de oudste daartoe bereid zijnde, X geheten nakomeling.

Tot bestuursleden kunnen alleen benoemd worden te goeder naam en faam bekend zijnde personen boven de leeftijd van vijfentwintig jaren.

Een bestuurslid houdt op bestuurder te zijn ingeval van overlijden of bedanken of indien hij om welke reden ook, de beschikking over zijn vermogen verliest.

Art. 8. Het bestuur is bevoegd tot al datgene wat een goed en deugdelijk beheer der stichting vereist.

Art. 9. Het vermogen van de stichting bestaat uit:

a. het stamkapitaal;

b. erfstellingen, legaten en schenkingen;

c. jaarlijkse bijdragen, zomede het saldo der inkomsten en uitgaven van het kapitaal over elk boekjaar;

d. alle andere inkomsten.

Erfstellingen mogen slechts worden aanvaard onder het voorrecht van de boedelbeschrijving.

Art. 10. De bestuursleden kunnen elk als beloning voor hun beheer een redelijk bedrag per jaar en een vergoeding voor elke bijgewoonde vergadering genieten, zonder dat zulks mag uitgroeien tot het doen van uitkeringen aan zich zelf.

Art. 11. Het bestuur verstrekt eenmaal per jaar, uiterlijk op een april, inzage van de bescheiden der stichting aan belanghebbenden, (de personen bedoeld in het eerste lid van art. 2) doch alleen op hun verzoek. De datum en de plaats waarop dit geschiedt, worden door het bestuur bepaald.

Art. 12. Indien de voorzitter van de Kamer van Koophandel te Z mocht weigeren de hem in het art. 7 verleende bevoegdheid uit te oefenen, zal de Arrondissementsrechtbank te Z op verzoekschrift van een of meer belanghebbenden bevoegd zijn de nodige voorzieningen te treffen.

Art. 13. Wanneer in de loop van de tijd van het bestaan van de stichting mocht blijken, dat deze statuten niet meer letterlijk kunnen nageleefd worden, zullen de bestuursleden, mits wanneer er meerdere bestuursleden zijn met algemene stemmen in een voltallige vergadering, daarin zulke wijzigingen kunnen brengen als zij zullen vinden te behoren, des echter, dat het doel der stichting onveranderd in het oog worden gehouden en mits de wijzigingen schriftelijk zijn goedgekeurd, door drie/vierde van de in het art. 2 bedoelde meerderjarige nakomelingen.

Art. 14. Wanneer aan het bestuur mocht blijken, dat de stichting geen redenen van bestaan meer heeft en de toestand waarop deze mening is gegrond, reeds geruime tijd bestaat, kan het bestuur wanneer er meerdere bestuursleden zijn bij een met algemene stemmen daartoe genomen besluit de stichting opheffen, mits met toestemming van drie/vierde van de in art. 2 bedoelde meerderjarige nakomelingen. Het dan nog aanwezige vermogen zal in gelijke delen toevallen aan alle nakomelingen van de oprichtster.

Gelijke verdeling van het alsdan nog aanwezige vermogen zal geschieden wanneer de rechter om welke reden dan ook de ontbinding der stichting mocht uitspreken.

Art. 15. In alle gevallen, waarin niet in deze statuten is voorzien, beslist het bestuur'.

Belanghebbende is het enige kind van genoemde oprichtster van de X Stichting (de stichting). Hij is gehuwd en hij en zijn echtgenote hebben twee studerende kinderen, geboren in 1953 en 1956.

Van de aanvang af tot heden is belanghebbende als enige bestuurder van deze stichting opgetreden. Hij heeft daarvoor geen beloning genoten en tot nu toe zijn door de stichting ook nimmer uitkeringen gedaan.

Volgens de per 31 december 1975 opgemaakte balans van de stichting was het stichtingsvermogen per die datum als volgt samengesteld:

Activa:

Bankier f 7.104,06

Effecten f 292.571

f 299.675,06

Passiva:

Crediteuren

Zuiver vermogen f 299.675,06

f 299.675,06.

(De waardering van de effecten geschiedt tegen nominale waarde. Omrekeningskoersen: 1 dollar = f 2,50, 1 DM = f 1 Obligo f 8.100).

De inkomsten en uitgaven van de stichting bedroegen in 1975 volgens de daarvan opgemaakte staat:

Inkomsten:

Vermogensvruchten f 41.650,59

Netto prevenue verkoop effecten f 18.064,29

Ontvangen periodieke uitkering f 700

Terug ontvangen voorschot f 355

f 60.769,88.

Uitgaven:

Kosten f 779,02

Aankoop effecten f 51.321,82

Saldo f 8.669,04

f 60.769,88.

Over het jaar 1975 deed belanghebbende aangifte van een belastbaar inkomen van f 113.966,58. Bij de aanslagregeling werd een periodieke uitkering van belanghebbende aan de stichting ten bedrage van f 700 niet in aftrek toegelaten. Tevens werden de vermogensvruchten van de stichting minus de kosten ten bedrage van - per saldo - f 40.871,57 tot het inkomen gerekend, zodat het belastbaar inkomen werd vastgesteld op f 155.538,15. Belanghebbendes beroep tegen de bijtelling van de periodieke uitkering in een eerder jaar is bij uitspraak van het Hof van 19 april 1977 verworpen. Deze bijtelling is voor het onderhavige jaar niet in geschil. In geschil is thans uitsluitend of de inkomsten en kosten van de stichting tot voormeld saldobedrag van f 40.871,57 als inkomsten van belanghebbende dienen te worden aangemerkt.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de bijtelling van laatstgemeld bedrag bij zijn inkomen ten onrechte heeft plaatsgevonden. De inspecteur heeft dit standpunt bestreden.

2.3. Het Hof heeft omtrent de standpunten van partijen vermeld:

dat partijen hun vorenomschreven standpunten doen steunen op de gronden welke daartoe zijn aangevoerd in de gedingstukken;

dat partijen aan hun aldus gegeven uiteenzettingen ter zitting in hoofdzaak nog het navolgende hebben toegevoegd:

belanghebbendes gemachtigde:

De kinderen van belanghebbende hadden in 1975 geen inkomsten of vermogen van enig belang. Belanghebbende genoot kinderaftrek.

de inspecteur:

Ook voor de vermogensbelasting is belanghebbende aangeslagen naar een vermogen waarin de bezittingen en schulden van de stichting zijn begrepen. Hiertegen loopt eveneens een procedure bij het Hof. In deze procedure heeft belanghebbende uitstel gevraagd voor de motivering van zijn beroep.

2.4. Het Hof heeft omtrent het geschil overwogen:

dat de primaire doelstelling van de stichting blijkens art. 2 harer statuten is onmiddellijk of middellijk materiele bijstand te verlenen aan de nakomelingen van de oprichtster en hun weduwen of weduwnaars;

dat belanghebbende - van de aanvang af tevens enig bestuurder - en zijn in 1953 en 1956 geboren kinderen zowel ten tijde van de oprichting van deze stichting als ook thans nog enige nakomelingen zijn als bedoeld in de vorige overweging;

dat mede in het licht van deze omstandigheden naar 's Hofs oordeel de sub factis weergegeven statutaire bepalingen omtrent de bevoegdheden van het stichtingsbestuur - waarvan in deze in het bijzonder vermelding verdienen de artt. 2, 3, 4, 7, 8, 11, 13 t/m 15 - het vermoeden wettigen dat inderdaad, gelijk de inspecteur heeft gesteld, belanghebbende geheel binnen het kader van de statuten van de stichting vrijelijk kan beschikken over de in de stichting aanwezige inkomens- en vermogensbestanddelen;

dat toch de doelomschrijving van de stichting en de bevoegdheden van het bestuur in de statuten zo ruim zijn geformuleerd dat belanghebbende als enig bestuurder van de stichting in feite de bevoegdheid heeft om ten laste van het inkomen en het vermogen van de stichting tot elk gewenst bedrag uitkeringen toe te kennen aan zich zelf of aan zijn kinderen dan wel, desverkiezende, zonder opgave van redenen een gevraagde uitkering te weigeren; dat de in de artt. 2 en 3 van de statuten genoemde ondersteuningsgronden - daargelaten dat niet blijkt dat de opsomming hiervan volledig is - belanghebbendes vorenbedoelde bevoegdheden niet wezenlijk beperken; dat ingevolge het bepaalde in art. 14 van de statuten de liquidatie van de stichting en de verdeling van het liquidatiesaldo weliswaar aan bepaalde voorwaarden gebonden is, maar dat hierin evenmin een wezenlijke beperking van belanghebbendes voormelde bevoegdheden is te zien, nu dat artikel blijkens de in de leden 1 en 2 daarvan gebezigde bewoordingen slechts ziet op de liquidatie en de verdeling van het alsdan - dat wil zeggen bij liquidatie - nog aanwezige vermogen en de statuten zich niet verzetten tegen de toekenning van uitkeringen die het vermogen van de stichting aantasten of zelfs dat vermogen tot nul doen dalen;

dat belanghebbende er in genen dele in is geslaagd evenbedoeld vermoeden te ontzenuwen; dat van het bestaan van buiten de statuten gelegen, beletselen om de uit de statuten voortvloeiende zeggenschap van belanghebbende in de stichting en diens beschikkingsmacht over het vermogen en de inkomsten daarvan daadwerkelijk uit te oefenen niet is gebleken;

dat het Hof het er dan ook voor houdt dat belanghebbende in feite in het onderhavige jaar over het vermogen en de inkomsten van de stichting heeft kunnen beschikken, zodat dat vermogen en die inkomsten als vermogen en inkomsten van belanghebbende dienen te worden behandeld;

dat reeds op grond hiervan moet worden geoordeeld dat de litigieuze bijtelling terecht heeft plaatsgevonden weshalve verder kan blijven rusten wat er zij van de mede door de inspecteur verdedigde stelling dat in casu moet worden gesproken van handelingen welke in fraudem legis zijn verricht.

2.5. Op deze gronden heeft het Hof de uitspraak van de Inspecteur bevestigd.

3. Geding in cassatie

4. Overwegingen naar aanleiding van het middel

5. Beslissing