Home

Hoge Raad, 12-05-2006, AR5754, 39223

Hoge Raad, 12-05-2006, AR5754, 39223

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 mei 2006
Datum publicatie
12 mei 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AR5754
Formele relaties
Zaaknummer
39223

Inhoudsindicatie

Liquidatie-uitkering van emigrerende vennootschap.

Uitspraak

Nr. 39.223

12 mei 2006

EC

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (België), tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 december 2002, nr. 00/02761, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 7.435.424, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Nadien heeft de Inspecteur de aanslag ambtshalve verminderd met het bedrag van de premie volksverzekeringen.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en de aanslag gehandhaafd zoals deze luidt na de ambtshalve vermindering door de Inspecteur. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het cassatieberoepschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 31 augustus 2004 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en tot verwijzing van het geding.

De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Gelet op hetgeen de Hoge Raad bij het heden uitgesproken arrest in de aanverwante zaak met het nummer 39225 heeft beslist, moet ervan worden uitgegaan dat de vennootschap X Beheer B.V. (hierna: de B.V.), van welke de onderhavige liquidatie-uitkering afkomstig is, vanaf 30 oktober 1996 inwoner van België is, in de zin van het belastingverdrag Nederland-België van 19 oktober 1970 (Trb. 1970, 192; hierna: het Verdrag).

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het besluit om de vennootschap te liquideren is genomen in de periode dat de vennootschap nog in Nederland gevestigd was. Naar het oordeel van het Hof stonden de aan de liquidatie-uitkeringen ten grondslag liggende rechten en verplichtingen reeds vast op 24 oktober 1996. Een redelijke verdragstoepassing brengt dan, aldus het Hof, mee dat de liquidatie-uitkeringen het karakter hebben van inkomsten uit een Nederlandse bron.

3.3. Belanghebbende, inwoner van België sinds 15 oktober 1996, heeft op of na 24 december 1996 de onderhavige liquidatie-uitkering verkregen van de op dat moment voor de toepassing van het Verdrag in België gevestigde vennootschap. Belanghebbende kan niet worden geacht de uitkering reeds te hebben verkregen op het moment waarop werd besloten tot liquidatie van de vennootschap over te gaan. Gelet op het voorgaande is in het onderhavige geval op grond van artikel 4 van het Verdrag sprake van een liquidatie-uitkering door een vennootschap die als inwoner van België is aan te merken, aan een ontvanger die eveneens als een inwoner van België is aan te merken. Nu de uitkerende vennootschap voor de toepassing van het Verdrag niet is aan te merken als inwoner van Nederland, is het Nederland niet toegestaan bij belanghebbende inkomstenbelasting te heffen.

Voorzover in 's Hofs oordeel tot uiting komt de opvatting dat in geval van onbelastbaarheid in Nederland van de onderhavige liquidatie-uitkering, doel en strekking van het Verdrag zouden worden miskend, is het onjuist. Nu het Verdrag gevolgen verbindt aan de plaats van de werkelijke leiding van de vennootschap, kan het Verdrag niet aldus worden uitgelegd dat het oogmerk van de verplaatsing alsnog een rol speelt ten aanzien van die gevolgen.

3.4. Op grond van het vorenstaande treft het derde cassatiemiddel mitsdien doel. 's Hof uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De overige middelen behoeven geen behandeling meer.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 39224 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,

vermindert de aanslag tot een aanslag in de inkomstenbelasting naar een belastbaar binnenlands inkomen van ƒ 38.943,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 82,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1288, derhalve € 644, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2006.