Home

Hoge Raad, 16-01-2009, AZ6922, 43143

Hoge Raad, 16-01-2009, AZ6922, 43143

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 januari 2009
Datum publicatie
16 januari 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:AZ6922
Formele relaties
Zaaknummer
43143

Inhoudsindicatie

Artikel 203, lid 3, CDW,vermis van goederen in tijdelijke opslag;,douaneschuldenaar: aangever (summiere aangifte) of degene die het vermis heeft geconstateerd?,Artikel 379 UCDW (oud) niet van toepassing bij onttrekking.

Uitspraak

16 januari 2009

nr. 43143

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 februari 2006, nr. 03/1873 DK, betreffende na te melden ten aanzien van X te Z (hierna: belanghebbende) gegeven beschikking op een verzoek tot terugbetaling van douanerechten en omzetbelasting.

1. Het geding in feitelijke instantie

Bij beschikking van de Inspecteur van 7 februari 2002 is afgewezen een verzoek van belanghebbende tot terugbetaling van bedragen aan douanerechten en omzetbelasting - tot betaling van welke bedragen belanghebbende bij één aanslagbiljet op 25 mei 1999 was uitgenodigd -, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, en de uitspraak waarvan beroep, alsmede de uitnodigingen tot betaling vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Staatssecretaris heeft het incidentele beroep beantwoord.

Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft in het incidentele beroep een conclusie van dupliek ingediend.

Op 7 december 2006 heeft de Advocaat-Generaal W. de Wit geconcludeerd tot gegrondverklaring van het principale beroep, alsmede van het incidentele beroep, tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, alsmede van de uitspraak van de Inspecteur, en terugbetaling van de hiervoor onder 1 bedoelde bedragen.

Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Uitgangspunten in cassatie

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft op 13 juli 1997 per vliegtuig goederen binnen het douanegebied van de Gemeenschap gebracht. Zij heeft de goederen na aankomst van het vliegtuig op de luchthaven Z aangebracht in de zin van artikel 40 van het Communautair douanewetboek (tekst 1997; hierna: het CDW) en daarvan overeenkomstig artikel 43 van het CDW een summiere aangifte gedaan onder de aanduiding 'consolidated cargo'.

3.1.2. Het vliegtuig is gelost door personeel van A B.V. (hierna: A) en de desbetreffende goederen zijn overgebracht naar de op de luchthaven gelegen locatie van het door A beheerde douane-entrepot. Aldaar heeft A tijdens de aan de inslag in haar douane-entrepot voorafgaande controle geconstateerd dat niet 248 verpakkingen, zoals op de summiere aangifte was vermeld, maar 242 verpakkingen aanwezig waren. A heeft dit verschil van zes verpakkingen aan de douaneautoriteiten ter plaatse meegedeeld.

3.1.3. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de zes verpakkingen goederen bevatten (hierna: de ontbrekende goederen) die aan het aan de tijdelijke opslag verbonden douanetoezicht waren onttrokken in de zin van artikel 203 van het CDW. Aanvankelijk heeft de Inspecteur A voor deze onttrekking aangemerkt als douaneschuldenaar in de zin van artikel 203, lid 3, laatste gedachtestreepje, van het CDW, en aan deze een uitnodiging tot betaling uitgereikt. Naderhand heeft hij zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende moet worden beschouwd als de douaneschuldenaar. Op grond daarvan heeft hij de hiervoor onder 1 vermelde uitnodigingen tot betaling vastgesteld en aan belanghebbende uitgereikt. In de uitnodigingen tot betaling zijn de ontbrekende goederen aangeduid als 'consol (behandeld als computeronderdelen)'.

3.1.4. Belanghebbende heeft tegen deze uitnodigingen tot betaling geen bezwaar gemaakt. Op 5 juli 2001 heeft zij verzocht de geheven bedragen terug te betalen. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat deze bedragen terecht van belanghebbende zijn geheven en bij de onderwerpelijke beschikking het verzoek om terugbetaling afgewezen.

4. Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen

4.1.1. Het Hof heeft geoordeeld dat op basis van artikel 203 van het CDW juncto artikel 379, lid 2, van de Uitvoeringsverordening communautair douanewetboek (tekst 1999) een lidstaat de douaneschuld slechts van de douaneschuldenaar kan innen, indien de douane aan de aangever heeft medegedeeld dat deze over een termijn van drie maanden beschikt om het gevraagde bewijs te leveren en dat bewijs niet binnen deze termijn is geleverd. Dit brengt naar 's Hofs oordeel mee dat, nu belanghebbende vóór de uitreiking van de uitnodigingen tot betaling niet in de gelegenheid is gesteld binnen een termijn van drie maanden bewijs te leveren van de status van de vermiste goederen, de uitnodigingen tot betaling moeten worden vernietigd.

4.1.2. Het eerste middel van het principale beroep verzet zich tegen deze oordelen met het betoog dat het eerstvermelde oordeel voor een geval als dit onjuist is, en dat, nu het in dit geval ging om een verzoek om terugbetaling, het Hof in elk geval de uitnodigingen tot betaling niet had behoren te vernietigen.

4.2. Het middel slaagt, aangezien het door het Hof aangehaalde artikel 379 alleen betrekking heeft op onttrekkingen aan de douaneregeling communautair douanevervoer, waarvan in dit geval geen sprake was. Voorts kan een procedure als de onderhavige, welke immers ertoe strekt op de voet van artikel 236 van het CDW en - met betrekking tot de omzetbelasting - artikel 110a van de Douaneregeling een terugbetaling van bij een onherroepelijk geworden uitnodiging tot betaling geheven bedragen aan douanerechten en omzetbelasting te bewerkstelligen, niet tot vernietiging van een uitnodiging tot betaling leiden. In het licht hiervan behoeft het tweede middel van het principale beroep geen behandeling. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

5. Het incidentele beroep

Het incidentele beroep betreft uitsluitend door het Hof onbehandeld gelaten punten van geschil, welke zo nodig na verwijzing weer aan de orde kunnen komen. In verband hiermee behoeft het incidentele beroep geen behandeling.

6. Na cassatie

Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 15 september 2005, United Antwerp Maritime Agencies NV en Seaport Terminals NV, C-140/04, Douanerechtspraak 2005/101, volgt dat, wanneer goederen - na binnen het douanegebied van de Gemeenschap te zijn binnengebracht - in tijdelijke opslag zijn gelost van of uit het vervoermiddel waarop ze zich bevonden, en deze nog geen douanebestemming hebben verkregen, de persoon die de goederen daadwerkelijk onder zich heeft, op grond van artikel 203, lid 3, vierde gedachtestreepje, van het CDW de schuldenaar is van een op het tijdstip van onttrekking van deze goederen aan het douanetoezicht ontstane douaneschuld. In het bijzonder gelet op punt 34 van dat arrest is het buiten redelijke twijfel dat, nadat voor de binnengebrachte goederen de summiere aangifte is gedaan en voordat deze zijn gelost van of uit het vervoermiddel waarop of waarin ze zich bij binnenkomst in de Gemeenschap bevinden, degene die de summiere aangifte heeft gedaan, degene is die - in de zin van artikel 203, lid 3, vierde gedachtestreepje, van het CDW - de verplichtingen moet nakomen welke voortvloeien uit de tijdelijke opslag. Na verwijzing dient - nu niet in geschil is dat de ontbrekende goederen zijn aangebracht in de zin van artikel 40 van het CDW en dat deze summier zijn aangegeven op de voet van artikel 43 van het CDW - voor het antwoord op de vraag of belanghebbende de douaneschuldenaar is wegens de onttrekking van de ontbrekende goederen derhalve te worden vastgesteld of de ontbrekende goederen zijn gelost uit het vliegtuig en een andere persoon dan belanghebbende de goederen na de lossing onder zich heeft gehad, waarbij de last dit aannemelijk te maken op belanghebbende rust.

7. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

8. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het principale beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is op 17 december 2008 vastgesteld door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, A.R. Leemreis en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2009.