Home

Hoge Raad, 26-06-2009, BD1510, 42615

Hoge Raad, 26-06-2009, BD1510, 42615

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 juni 2009
Datum publicatie
26 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BD1510
Formele relaties
Zaaknummer
42615

Inhoudsindicatie

Terugverwijzing naar de inspecteur als het beroep primair betrof de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar (artikel 8:72, lid 4, Awb)?

Uitspraak

Nr. 42.615

26 juni 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X Beheer B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 augustus 2005, nr. 01/03756, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 juli 1999 tot en met 31 december 1999 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd.

De Inspecteur heeft bij uitspraak het tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Het Hof heeft het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 21 april 2008 geconcludeerd tot het ongegrond verklaren van zowel het principale beroep in cassatie als van het incidentele beroep in cassatie.

3. Beoordeling van de in het principale en het incidentele beroep voorgestelde middelen

3.1.1. Het Hof heeft het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar (alsnog) ontvankelijk verklaard en voorts geoordeeld dat geen aanleiding bestaat op grond van artikel 8:72, lid 4, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de Inspecteur op te dragen opnieuw uitspraak te doen. Als motivering voor dit oordeel heeft het Hof, voor zover van belang, overwogen dat belanghebbende tijdens het onderzoek ter zitting uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van het door haar in het beroepschrift voor het Hof voorbehouden recht om nadere gronden voor haar beroep te formuleren en in het geding te brengen, zodra zij van de op de zaak betrekking hebbende stukken kennis heeft kunnen nemen.

3.1.2. Middel 2 van het principale beroep houdt in dat het Hof de zaak ten onrechte niet met inachtneming van artikel 8:72, lid 4, Awb heeft terugverwezen naar de Inspecteur, aangezien het geding voor het Hof primair ging over de vraag of de Inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard zodat de zaak - nu het Hof van oordeel was dat de Inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard - in de bezwaarfase opnieuw - en nu inhoudelijk - zou moeten worden behandeld.

3.2. Indien de inspecteur de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, dient de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, lid 4, Awb de inspecteur op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet. Zie HR 9 juni 2006, nr. 41130, BNB 2006/290.

De in 3.1.1 vermelde motivering van het Hof berust niet op feiten of omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot afwijking van voormelde regel, terwijl de stukken van het geding niet tot de conclusie dwingen dat zodanige grond daarvoor aanwezig was. Middel 2 van het principale beroep slaagt derhalve. Middel 1 van dat beroep behoeft geen behandeling en evenmin het middel van het incidentele beroep.

Op grond van het vorenstaande kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Inspecteur zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 42614 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het principale beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent de ontvankelijkheid van het bezwaar, het griffierecht en de proceskosten,

draagt de Inspecteur op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 414, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 644, derhalve € 322, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2009.