Home

Hoge Raad, 05-06-2009, BD9223, 43642

Hoge Raad, 05-06-2009, BD9223, 43642

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 juni 2009
Datum publicatie
5 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BD9223
Formele relaties
Zaaknummer
43642

Inhoudsindicatie

- artikelen 3 en 8 Wet OB 1968

- overdracht van alle activa en passiva van een vennootschap in liquidatie aan de enige aandeelhouder in het kader van de vereffening

- is sprake van een levering tegen een vergoeding van een tot de activa behorende zaak?

Uitspraak

Nr. 43.642

5 juni 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z, België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 september 2006, nr. 01/00998, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, met een verhoging van de nageheven belasting van honderd percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de naheffingsaanslag kwijtschelding heeft verleend tot op vijftig percent. Na door belanghebbende gemaakt bezwaar is bij gezamenlijke uitspraak van de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd en de verhoging verder kwijtgescholden.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd voor wat de verhoging betreft en de verhoging nog verder kwijtgescholden. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 17 juli 2008 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie alsmede dat de Hoge Raad de zaak kan afdoen.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende is bij notariële akte van 30 juli 1985 naar Nederlands recht opgericht met statutaire en feitelijke vestigingsplaats in Nederland. Enig aandeelhouder en tevens enig directeur van belanghebbende was B (hierna: B).

3.1.2. Op 21 december 1989 heeft belanghebbende een zeiljacht aangeschaft (hierna: het jacht). Belanghebbende heeft, handelend als ondernemer voor de omzetbelasting, het jacht tegen vergoeding aan dochtervennootschappen en aan B ter beschikking gesteld.

3.1.3. Op 18 november 1996 is B metterwoon naar België verhuisd. Op dezelfde datum is de feitelijke vestigingsplaats van belanghebbende naar België overgebracht.

3.1.4. Bij op 6 december 1996 voor een notaris te R verleden akte is belanghebbende, met behoud van haar statutaire vestigingsplaats in Nederland, gelijkgesteld met een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Belgisch recht.

3.1.5. Blijkens een op 1 december 1997 voor een notaris te R verleden akte is tijdens de op die datum gehouden buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders van X B.V. besloten de vennootschap per die datum te ontbinden en in vereffening te stellen. B, aangesteld tot vereffenaar en bewaarder van de boeken en bescheiden, heeft vervolgens op dezelfde dag alle activa en passiva van de vennootschap overgedragen aan zichzelf in privé.

3.1.6. Volgens de jaarstukken van belanghebbende bestonden de activa van belanghebbende - met een boekwaarde uitgedrukt in Belgische francs - uit meubilair en rollend materieel (364.085), het jacht (12.163.541), reclame- en tuinborden (96.381), deelneming B Pensioen B.V. (1.208.742), liquide middelen (9.394.062) en kortlopende vorderingen, in hoofdzaak op gelieerde vennootschappen en op B (31.067.646; de vordering op B bedroeg 12.895.694). De passiva bestonden uit kapitaal en reserves (in totaal 40.548.636), alsmede schulden (in totaal 12.790.061), bestaande uit handelsschulden (71.982), belastingschulden (3.194.059), schulden aan gelieerde vennootschappen (8.914.020) en diverse kortlopende schulden (610.000).

Het jacht bevond zich op het tijdstip van de vereffening in Nederland. Ter zake van de overdracht van het jacht is geen omzetbelasting op aangifte voldaan.

3.1.7. De Inspecteur heeft aan belanghebbende de onderwerpelijke naheffingsaanslag ten bedrage van ƒ 62.553 opgelegd, waarbij hij voor de berekening van de verschuldigde omzetbelasting is uitgegaan van de waarde in het economische verkeer van het jacht ten tijde van de overdracht, te weten ƒ 450.000. De Inspecteur heeft de aanslag verhoogd met 100 percent, waarvan hij 50 percent heeft kwijtgescholden; bij zijn uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de verhoging verder kwijtgescholden, tot op ƒ 16.755.

3.2.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende het jacht bij de vereffening aan B heeft geleverd in de zin van artikel 3, lid 1, letter e, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (tekst 1997; hierna: de Wet) en dat zij daarvoor een vergoeding heeft ontvangen. Daaraan heeft het Hof het volgende ten grondslag gelegd:

"Ingeval bij ontbinding van een kapitaalvennootschap de vereffening niet aldus geschiedt dat de vennootschap haar activa te gelde maakt, haar schulden voldoet en vervolgens het batige saldo aan haar aandeelhouder uitkeert, doch de vennootschap bij wijze van vereffening al haar activa en passiva aan deze aandeelhouder overdraagt, voldoet deze aandeelhouder aan de vennootschap ter zake van de aan hem overgedragen activa in wezen de som van de uitkering welke hij bij vereffening op de eerstbedoelde wijze van de vennootschap zou hebben ontvangen en het bedrag van de schulden waarvan hij de vennootschap heeft bevrijd. Dit betekent dat hij ter zake van evenbedoelde activa in wezen de werkelijke waarde daarvan aan de vennootschap voldoet."

De tweede klacht is gericht tegen deze oordelen met het betoog dat geen sprake is van een vergoeding in de zin van artikel 8, leden 1 en 2, van de Wet, en dat, zo daarvan wel sprake is, deze niet is te stellen op de werkelijke waarde van het jacht.

3.2.2. Leveringen door ondernemers zijn - gelet op artikel 2, aanhef en onder 1, van de Zesde richtlijn - uitsluitend aan de omzetbelasting onderworpen indien zij onder bezwarende titel worden verricht. Dit houdt in dat een levering alleen belastbaar is indien tussen de leverancier van een goed en degene die het goed afneemt een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld, en de door de leverancier ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de levering aan de afnemer, in die zin dat de tegenwaarde daadwerkelijk gegeven moet zijn met het oog op de levering (vgl. HvJ EG 3 maart 1994, R.J. Tolsma, C-16/93, BNB 1994/271, punt 14, en onderdeel 6.2.3 van de conclusie van de Advocaat-Generaal).

Belanghebbende heeft in het kader van haar ontbinding en vereffening haar gehele vermogen doen toekomen aan haar enig aandeelhouder B. In een zodanig geval kan niet gesproken worden van een rechtsbetrekking waarbij over en weer prestaties zijn uitgewisseld tussen belanghebbende en B. Immers, belanghebbendes vermogen werd overgedragen in het kader van de vereffening daarvan hetgeen meebrengt dat dat vermogen zonder enige tegenprestatie jegens belanghebbende is overgegaan op B. 's Hofs uitspraak kan mitsdien niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De overige klachten behoeven geen behandeling.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, alsmede de uitspraak van de Inspecteur en de naheffingsaanslag,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 422, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2009.