Home

Hoge Raad, 13-03-2009, BF0931, 07/10142

Hoge Raad, 13-03-2009, BF0931, 07/10142

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 maart 2009
Datum publicatie
13 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BF0931
Formele relaties
Zaaknummer
07/10142

Inhoudsindicatie

CArt. 19b Wet LB 1964. Gedeeltelijke overdracht pensioenverplichting; gehele aanspraak belast.

Uitspraak

Nr. 07/10142

13 maart 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Arnhem van 14 juni 2007, nr. AWB 06/3792, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en revisierente.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Tevens zijn heffingsrente en revisierente in rekening gebracht. De aanslag en de beschikkingen inzake heffingsrente en revisierente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank.

De Rechtbank heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 26 augustus 2008 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie van belanghebbende.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende is in dienstbetrekking werkzaam geweest bij B B.V. (hierna: de BV). In 1989 is haar een pensioen toegezegd. De pensioentoezegging was tot 1 december 2002 volledig verzekerd bij de verzekeringsmaatschappij C (hierna: C). Per die datum bedroeg de waarde van de pensioenaanspraak van belanghebbende € 120.076. In 2002 heeft C op verzoek van belanghebbende een deel van de verplichting ingevolge de pensioenregeling - de waarde van de pensioenaanspraak per 1 januari 1995, ten bedrage van € 36.020 - overgedragen aan de BV. De bedoeling was dat de BV dit deel van de pensioenverplichting in eigen beheer zou gaan houden. Het restant bleef verzekerd bij C.

3.1.2. De echtgenoot van belanghebbende was in 2002 en in voorgaande jaren enig aandeelhouder van de BV.

3.1.3. De BV kan niet worden aangemerkt als een toegelaten verzekeraar in de zin van artikel 18 van de Wet op de loonbelasting 1964.

3.1.4. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag de gehele pensioenaanspraak tot het loon gerekend en als zodanig in het belastbare inkomen uit werk en woning begrepen.

3.2. Voor de Rechtbank was onder meer in geschil of bij de overdracht van een deel van de pensioenverplichting aan een niet toegelaten verzekeraar de gehele pensioenaanspraak moet worden belast dan wel slechts het overgedragen gedeelte. De Rechtbank heeft die vraag in eerstbedoelde zin beantwoord. Daartegen keert zich het middel.

3.3. Het middel faalt op de gronden aangegeven in onderdeel 5.2 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2009.