Home

Hoge Raad, 18-12-2009, BJ9626, 07/13596

Hoge Raad, 18-12-2009, BJ9626, 07/13596

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 december 2009
Datum publicatie
18 december 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BJ9626
Formele relaties
Zaaknummer
07/13596

Inhoudsindicatie

art. 8:55 Awb, verzet, art. 6:4, lid 3, Awb, art. 6:9, lid 1, Awb, bewijs indiening beroepschrift.

Uitspraak

Nr. 07/13596

18 december 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 6 november 2007, nrs. AWB 07/618, AWB 07/620 en AWB 07/621, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2001, 2002 en 2003 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instantie

De Inspecteur heeft bij uitspraken de tegen de aanslagen gemaakte bezwaren wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.

De Rechtbank te Haarlem heeft bij uitspraak van 5 april 2007 (nrs. AWB 07/618, AWB 07/920 en AWB 07/621) het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. Die uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft zich bij verweerschrift gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.

De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 31 augustus 2009 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. De uitspraken op bezwaar van de Inspecteur zijn gedagtekend 27 september 2006.

3.1.2. Belanghebbendes brief met dagtekening 6 november 2006, door de Rechtbank aangemerkt als beroepschrift, is blijkens het ontvangststempel bij de Rechtbank ingekomen op 8 januari 2007.

3.1.3. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de uitspraak van de Inspecteur op het door belanghebbende gemaakte bezwaar tegen voormelde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2003. Op deze kopie zijn de nummers van de aanslagen over de jaren 2001 en 2002 in handgeschreven tekst toegevoegd. Voorts toont de kopie een stempelafdruk met de tekst: "Ontvangen d.d. 06 NOV 2006 De rechtbank sector bestuursrecht te Haarlem".

3.1.4. De Rechtbank heeft op 4 april 2007 het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.

3.2. De Rechtbank heeft het daartegen gedane verzet ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij onder meer geoordeeld dat de in 3.1.3 vermelde kopie van het bestreden besluit niet kan dienen als bewijsstuk van de tijdige indiening van het beroepschrift. Tegen dat oordeel zijn de klachten onder meer gericht.

3.3.1. Het oordeel van de Rechtbank moet kennelijk aldus worden verstaan dat het overleggen van een kopie van de uitspraak op bezwaar, die een ontvangststempel van de Rechtbank toont, onvoldoende bewijs oplevert voor de stelling dat op diezelfde datum (tevens) een ander stuk - het beroepschrift tegen die uitspraak - is ingediend. Aldus opgevat geeft dit oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voor het overige betreft het een aan de feitenrechter voorbehouden waardering van het bewijs.

3.3.2. De Rechtbank heeft echter nagelaten te beoordelen of de vorenbedoelde kopie van de uitspraak op bezwaar, indien deze binnen de beroepstermijn bij de Rechtbank is ingediend, reeds op zichzelf is aan te merken als een - nog met motivering aan te vullen -beroepschrift. Mogelijk is immers dat uit dat stuk, al dan niet in samenhang met de wijze waarop en de omstandigheden waaronder het bij de Rechtbank is aangeboden, kan worden afgeleid dat belanghebbende het niet eens was met de desbetreffende uitspraak en daarover het oordeel van de Rechtbank wilde inroepen.

3.4. In zoverre slagen de klachten. De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Het verzet dient gegrond te worden verklaard.

Het vorenstaande betekent slechts dat belanghebbende niet kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn beroep en dat de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep wordt overgelaten aan de rechter die na de gegrondverklaring van het verzet de zaak in behandeling neemt (vgl. HR 20 december 2000, nr. 35722, LJN AA9100, BNB 2001/73).

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

verklaart het verzet tegen de uitspraak van de Rechtbank van 5 april 2007 gegrond,

verstaat dat die uitspraak vervalt en dat het onderzoek moet worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond,

verwijst daartoe het geding naar de Rechtbank te 's-Gravenhage, en

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 106.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2009.