Hoge Raad, 13-11-2009, BK3086, 43038bis
Hoge Raad, 13-11-2009, BK3086, 43038bis
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 november 2009
- Datum publicatie
- 13 november 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BK3086
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARN:2006:AV2216, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 43038bis
Inhoudsindicatie
Accijns; posten 2206 en 2208 van de Gecombineerde nomenclatuur; arrest na beantwoording van prejudiciële vragen door HvJ EG, Siebrand B.V., C-150/08; tariefindeling van gegiste dranken waaraan gedistilleerde alcohol, water, suikersiroop, aroma's, kleur en smaakstoffen en eventueel een roombase is toegevoegd; gelijkheidsbeginsel; vertrouwensbeginsel; overgangstermijn in verband met beëindiging vertrouwen
Uitspraak
Nr. 43 038 bis
13 november 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van Siebrand B.V. te Kampen (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 26 januari 2006, nr. 04/01084, na beantwoording van de door de Hoge Raad bij na te melden arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gestelde vragen.
1. Ontstaan en loop van het geding
Voor een overzicht van het ontstaan en de loop van het geding tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 21 maart 2008, nr. 43038, LJN AZ4335, BNB 2008/152, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.
Bij arrest van 7 mei 2009, Siebrand B.V., C-150/08, BNB 2009/160, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:
"Dranken op basis van gegiste alcohol, die aanvankelijk strookten met post 2206 van de gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2587/91 van de Commissie van 26 juli 1991, waaraan in enige mate gedistilleerde alcohol, water, suikersiroop, aroma's, kleur- en smaakstoffen en - wat enkele daarvan betreft - een roombase zijn toegevoegd, waardoor zij de smaak, de geur en/of het uiterlijk van een uit een bepaalde vrucht of uit een bepaald natuurproduct vervaardigde drank hebben verloren, vallen niet onder post 2206 van de gecombineerde nomenclatuur, maar onder post 2208 daarvan."
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op dit arrest, van welke gelegenheid zij gebruik hebben gemaakt.
2. Nadere beoordeling van de middelen
2.1.1. Het Hof heeft geoordeeld dat, gelet op de objectieve kenmerken van de in geding zijnde alcoholhoudende dranken, te weten de herkomst van de producten, de receptuur, het procédé (vergisting en distillatie), het alcoholpercentage en de toevoeging van suiker, aroma's en smaken, deze dranken met toepassing van algemene indelingsregel 1 dienen te worden ingedeeld in tariefpost 2208 van de Gecombineerde nomenclatuur.
2.1.2. Uit het hiervoor in 1 aangehaalde arrest van het Hof van Justitie volgt dat 's Hofs hiervoor in 2.1.1 weergegeven oordeel berust op een onjuiste rechtsopvatting, aangezien bij de beoordeling van de tariefindeling van dit soort samengestelde dranken moet worden uitgegaan van de toepassing van de algemene indelingsregels 2b en 3, hetgeen met zich brengt dat moet worden nagegaan aan welke stoffen die producten hun wezenlijke karakter ontlenen. Daarbij dient voor elke soort drank afzonderlijk te worden vastgesteld of de gegiste (appel)drank door toevoeging van gedistilleerde alcohol, water, suikersiroop, aroma's, kleur- en smaakstoffen, de smaak, de geur en/of uiterlijk van een uit een bepaalde vrucht of uit een bepaald natuurproduct vervaardigde drank heeft verloren.
Op grond van het vorenstaande slaagt het eerste middel.
2.2.1. In het tweede middel wordt aangevoerd dat het Hof ten onrechte geen acht heeft geslagen op belanghebbendes betoog dat de Inspecteur voor de toepassing van de accijnstarieven van de artikelen 11d en 13 van de Wet op de accijns gelijksoortige accijnsproducten ongelijk behandelt en voor dit onderscheid geen voldoende, objectieve rechtvaardiging heeft gegeven.
2.2.2. Het door het middel gewraakte onderscheid bestaat hierin dat de Inspecteur in het voetspoor van het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 15 januari 2003, nr. CPP2002/3563M, dranken anders behandelt al naar gelang de alcohol in de desbetreffende drank voor 50 percent of minder dan wel voor meer dan 50 percent afkomstig is van natuurlijke gisting.
Het middel faalt. Blijkens punt 35 van het hiervoor in 1 vermelde arrest is de verhouding tussen gegiste en gedistilleerde alcohol een karakterbepalend kenmerk van de desbetreffende drank. Het maken van een op zodanig kenmerk gebaseerd onderscheid is niet in strijd te achten met het gelijkheidsbeginsel.
2.3.1. Zoals is vermeld in 3.3 van het hiervoor in 1 vermelde arrest van de Hoge Raad, heeft de Inspecteur jegens belanghebbende afgezien van naheffing van accijns met toepassing van het hogere accijnstarief voor dranken die identiek zijn aan de in geding zijnde alcoholhoudende dranken, voor zover die dranken vóór 1 juli 2003 uit de accijnsgoederenplaats zijn uitgeslagen. Naar 's Hofs oordeel is de daarmee door de Inspecteur gehanteerde overgangstermijn van zes maanden juist, aangezien deze in overeenstemming is met de termijn die is vermeld in artikel 9, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 12, lid 6, van het Communautair douanewetboek.
2.3.2. Het derde middel betoogt dat het Hof bij de beoordeling van de overgangstermijn ten onrechte is uitgegaan van 1 januari 2003 als ingangsdatum. Voorts betoogt het middel dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende omtrent het toepasselijke accijnstarief voor dranken als die in geding zijn een juiste overgangstermijn heeft geboden.
2.3.3. Indien een inspecteur jegens een belastingplichtige in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt, moet dit vertrouwen in ieder geval worden gehonoreerd tot het tijdstip waarop de inspecteur de belastingplichtige kenbaar heeft gemaakt dat hij zijn standpunt heeft gewijzigd.
Of, en zo ja in welke mate een belastingplichtige in verband met het eerder gewekte vertrouwen een overgangstermijn moet worden gegund, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval (vgl. HR 28 februari 2003, nr. 37122, LJN AE6422, BNB 2004/59). Daarbij komt met betrekking tot een nationale belasting als de accijns aan communautaire bepalingen op het gebied van de tariefindeling van goederen geen betekenis toe. Het Hof heeft het vorenstaande miskend. Mitsdien slaagt ook het derde middel, dat erover klaagt dat aan de termijn geen concrete belangenafweging ten grondslag is gelegd.
2.4. Op grond van hetgeen hiervoor in 2.1.2 en 2.3.3 is overwogen kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Het verwijzingshof zal moeten nagaan onder welke tariefpost de onderwerpelijke dranken met inachtneming van het hiervoor onder 1 vermelde arrest van het Hof van Justitie moeten worden ingedeeld en welke overgangstermijn onder de omstandigheden van dit geval passend is.
3. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 422, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3139,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2009.