Hoge Raad, 20-11-2009, BK3834, 09/00897
Hoge Raad, 20-11-2009, BK3834, 09/00897
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 20 november 2009
- Datum publicatie
- 20 november 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BK3834
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2009:BI1753, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 09/00897
Inhoudsindicatie
Art. 7.5 Wet IB 2001. Art. 13, §5, Verdrag Nederland-België van 1970. Heffingsrecht over binnen vijf jaar na emigratie gegroeid en gerealiseerd voordeel uit aanmerkelijk belang?
Uitspraak
Nr. 09/00897
20 november 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 30 januari 2009, nr. 07/00527, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 06/2616) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Voor het Hof was onder meer in geschil of belanghebbende aan de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 14 augustus 1997, nr. IFZ97/791, V-N 1997/3140, punt 9, betreffende het verdragsbeleid van Nederland (hierna: de brief van de Staatssecretaris) het in rechte te honoreren vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de Nederlandse belastingdienst, wanneer belanghebbende bij zijn emigratie over de dan niet gerealiseerde aanmerkelijkbelangwinst zou afrekenen, niet meer zou heffen over de nadien binnen vijf jaar gerealiseerde voordelen die worden behaald bij de vervreemding van dat aanmerkelijk belang (hoewel Nederland onder het Belastingverdrag Nederland-België van 19 oktober 1970 in het onderhavige jaar (2002) op basis van artikel 13, §5, van dat verdrag nog wel zou mogen heffen). 's Hofs oordeel dat belanghebbende aan het in de brief van de Staatssecretaris ontvouwde verdragsbeleid geen in rechte te honoreren vertrouwen kan ontlenen ten aanzien van de heffing onder het genoemde belastingverdrag, is juist. Middel 1 faalt derhalve.
3.2. Middel 2 houdt de klacht in dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van schending van het gemeenschapsrecht, te weten door het EG-Verdrag verboden discriminatie naar nationaliteit. Het middel betoogt dat, aangezien belanghebbende door zijn emigratie als Nederlander op het gebied van belastingheffing slechter wordt behandeld dan burgers van de Europese Unie met een andere nationaliteit, die overigens in dezelfde omstandigheden verkeren, sprake is van strijd met het gemeenschapsrecht. Het middel faalt daar 's Hofs oordeel juist is (vgl. HR 12 augustus 2005, nr. 40418, LJN AU0878, BNB 2006/29, en HvJ EG 12 mei 1998, Gilly, C-336/96, BNB 1998/305).
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2009.