Home

Hoge Raad, 19-03-2010, AY7680, 42198

Hoge Raad, 19-03-2010, AY7680, 42198

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
19 maart 2010
Datum publicatie
19 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:AY7680
Formele relaties
Zaaknummer
42198

Inhoudsindicatie

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard.

Uitspraak

Nr. 42.198

19 maart 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 april 2005, nrs. 01/90226 DK en 02/6221 DK, betreffende uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting.

1. Het geding in feitelijke instantie

Belanghebbende is bij één aanslagbiljet van 21 augustus 2000 uitgenodigd tot betaling van bedragen aan douanerechten en omzetbelasting. De uitnodigingen tot betaling zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Tariefcommissie wat betreft de douanerechten en bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wat betreft de omzetbelasting.

Het Hof, dat met ingang van 1 januari 2002 in de plaats is getreden van de Tariefcommissie en dat tevens de bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch aanhangig gemaakte zaak inzake de omzetbelasting heeft overgenomen, heeft het beroep inzake de douanerechten ongegrond verklaard, het beroep inzake de omzetbelasting gegrond verklaard, de uitspraak met betrekking tot de omzetbelasting vernietigd en de uitnodiging tot betaling van omzetbelasting vernietigd.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij drie middelen voorgesteld.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal W. de Wit heeft op 13 juli 2006 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep.

De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het arrest van het Hof van Justitie van 2 juli 2009, Har Vaessen Douane Service B.V., C-7/08, BNB 2009/244. Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft van deze gelegenheid gebruikt gemaakt.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Middel 1 slaagt op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 42196bis uitgesproken en bij dit arrest gevoegde arrest van de Hoge Raad.

3.2. Middel 3 kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

3.3. Gelet op het hiervoor in 3.1 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Middel 2 behoeft geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Minister van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 42196, 42197, 42199 en 42200, met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof alsmede de uitspraak van de Inspecteur, beide voor zover betrekking hebbend op de uitnodiging tot betaling van douanerechten,

vernietigt de uitnodiging tot betaling van douanerechten,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 414, en

veroordeelt de Minister van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een vijfde van € 5796, derhalve € 1159,20, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2010.