Home

Hoge Raad, 26-02-2010, BG1168, 43270

Hoge Raad, 26-02-2010, BG1168, 43270

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 februari 2010
Datum publicatie
26 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BG1168
Formele relaties
Zaaknummer
43270

Inhoudsindicatie

Gelijkheidsbeginsel in verband met algehele kwijtschelding van het recht van schenking voor Prins Bernhard Cultuurfonds en Nederlandse Rode Kruis.

Uitspraak

Nr. 43.270

26 februari 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 april 2006, nr. BK 04/02575, betreffende aan Stichting X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslagen in het recht van schenking.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende zijn ter zake van verkrijgingen in het jaar 2001 en 2002 aanslagen in het recht van schenking opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakte bezwaren, bij uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard en die uitspraken alsmede de aanslagen vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 7 oktober 2008 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie, vernietiging van 's Hofs uitspraak, en verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende is opgericht in 2001. Zij heeft als statutair doel, kort weergegeven, het verstrekken van financiële bijdragen aan niet-winst beogende instellingen en het nemen van maatregelen tot bescherming van de natuur. De feitelijke werkzaamheden van belanghebbende zijn in overeenstemming met dit doel. De gehele opbrengst van de door haar ontvangen schenkingen wordt voor dit doel aangewend.

3.1.2. Belanghebbende is in 2001 aangemerkt als een instelling als bedoeld in artikel 24, lid 4, van de Successiewet 1956 (hierna: de Wet).

3.1.3. In december 2001 respectievelijk december 2002 heeft belanghebbende schenkingen verkregen tot bedragen van in totaal € 176.903 respectievelijk € 1.648.406.

3.1.4. Het Prins Bernard Cultuurfonds (hierna: PBF) en het Nederlandse Rode Kruis (hierna: NRK) genieten een doorlopende kwijtschelding van het recht van schenking op grond van - voor het NRK - het Besluit van 12 maart 1946, nr. 154, S. 13, en - voor het PBF - het Besluit van 19 februari 1947, nr. 80, S. 14 (bevestigd bij Besluit van 6 november 1963, S. 48).

3.2. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende recht van schenking verschuldigd is over de onder 3.1.3 bedoelde schenkingen. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld geen recht van schenking verschuldigd te zijn. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat zij gelijk dient te worden behandeld als het PBF en het NRK. Het Hof heeft dit standpunt gehonoreerd, daartoe overwegende dat belanghebbende vergelijkbaar is met die instellingen en dat er geen rechtvaardiging is voor een ongelijke behandeling. Hiertegen richten zich de middelen.

3.3. Middel I bevat de klacht dat het Hof onvoldoende gemotiveerd heeft vastgesteld dat artikel 67, lid 1, onder 3º en 4º, van de Wet geen afdoende grondslag biedt voor de (doorlopende) kwijtschelding ten behoeve van het PBF en het NRK. Dit middel slaagt. Uit 's Hofs uitspraak blijkt niet op welke gronden het is gekomen tot zijn vaststelling dat het PBF zich tevens op natuurbehoud richt en het NRK ook jaarlijks een groot aantal schenkingen ontvangt die losstaan van een bepaald tijdstip of een bepaalde gebeurtenis, en dat een en ander meebrengt dat artikel 67, lid 1, onder 3º en 4º, van de Wet voor de (doorlopende) kwijtschelding geen grondslag kan bieden.

3.4. Middel II verwijt het Hof dat het heeft miskend dat een oogmerk tot begunstiging ontbreekt. Ook dit middel slaagt. Indien bij schenkingen aan het PBF en het NRK in de jaren 2001 en 2002 niet doorlopend werd voldaan aan de wettelijke vereisten voor kwijtschelding, vloeit hieruit nog niet zonder meer voort dat aan de doorlopende kwijtschelding die in die jaren van kracht was een oogmerk van begunstiging ten grondslag ligt. Mogelijk is immers, dat de in 3.1.4 bedoelde faciliteit (laatstelijk) in 1963 aan het PBF en in 1946 aan het NRK is verleend omdat toen wél voortdurend en volledig werd voldaan aan de wettelijke vereisten voor kwijtschelding, terwijl de Minister van Financiën ervan uitging dat dit ook voor de toekomst zou gelden. In dat geval moet er in beginsel van worden uitgegaan dat de voortzetting van die faciliteit in de onderhavige jaren berustte op onjuiste handhaving van de wet, voortvloeiend uit onvoldoende toezicht op de naleving van de voorwaarden voor (doorlopende) kwijtschelding, en niet op een oogmerk van begunstiging van het PBF en het NRK. Behoudens toepasselijkheid van de zogenoemde meerderheidsregel strekt het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat het bestuursorgaan onder dergelijke omstandigheden ook aan andere instellingen, die nimmer hebben voldaan aan de vereisten voor een dergelijke faciliteit, een (niet op de wet gegronde) kwijtschelding dient te verlenen.

3.5. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

3.6.1. Na verwijzing dient te worden onderzocht of het PBF en het NRK in 2001 en 2002 voldeden aan de wettelijke vereisten voor kwijtschelding.

3.6.2. Voorts dient partijen de gelegenheid te worden geboden om hun stellingen aan te passen in verband met de hierboven onder 3.4 weergegeven uitgangspunten. Indien het onder 3.6.1 bedoelde onderzoek leidt tot een ontkennende beantwoording van het daar geformuleerde vraagpunt, dient te worden bepaald of de doorlopende kwijtschelding van het recht van schenking, die het PBF en het NRK in de onderhavige jaren genoten, berustte op onvoldoende toezicht op naleving van de voorwaarden als hierboven bedoeld of op een oogmerk van begunstiging. Gelet op de omstandigheden waaronder de doorlopende kwijtscheldingen eertijds aan het PBF en het NRK zijn verleend en de toen geldende wettelijke regeling, kan daarbij worden uitgegaan van het vermoeden dat die kwijtscheldingen ten tijde van het verlenen ervan een wettelijke basis hadden.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2010.