Hoge Raad, 05-02-2010, BI1929, 08/02969
Hoge Raad, 05-02-2010, BI1929, 08/02969
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 februari 2010
- Datum publicatie
- 5 februari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BI1929
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BI1929
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2008:BD4817, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 08/02969
Inhoudsindicatie
Art. 10, lid 1, Wet LB. Door de werkgever betaalde kosten belastingadviseur vormen loon, ook indien de belasting voor rekening van de werkgever komt. Waardering naar waarde in het economische verkeer.
Uitspraak
Nr. 08/02969
5 februari 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 juni 2008, nr. BK-07/00520, betreffende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke naheffingsaanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 05/8099 LB/PVV) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 2 april 2009 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. In de jaren 2001 en 2002 had belanghebbende 40 respectievelijk 38 vanuit buitenlandse groepsmaatschappijen uitgezonden werknemers in dienst, met wie zij nettoloonovereenkomsten had gesloten.
3.1.2. De werknemers waren extraterritoriale werknemers als bedoeld in artikel 8, lid 2, letter a, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.
3.1.3. De werknemers hebben belanghebbende gemachtigd om namens hen aangiften voor de inkomstenbelasting in te dienen. Belanghebbende heeft daartoe een belastingadviesbureau ingeschakeld. De door dit belastingadviesbureau aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten zijn door belanghebbende niet aan de werknemers doorberekend.
3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil of belanghebbende, met het voor haar werknemers doen verrichten van werkzaamheden door een belastingadviesbureau, aan die werknemers vergoedingen of verstrekkingen heeft gedaan die als loon dienen te worden aangemerkt. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord.
3.3.1. Het Hof heeft in onderdeel 6.2 van zijn uitspraak terecht geoordeeld dat de door een belastingadviesbureau in opdracht van belanghebbende verrichte werkzaamheden volledig zijn gelegen in de sfeer van de op belanghebbendes werknemers rustende verplichtingen op het terrein van de inkomstenbelasting, dat dus die werkzaamheden uitsluitend betrekking hebben op de relatie die ieder van die werknemers met de belastingdienst heeft, en dat deze werkzaamheden dientengevolge naar hun aard hebben te gelden als een persoonlijke aangelegenheid van de werknemers.
3.3.2. Het Hof heeft hieraan terecht de conclusie verbonden dat belanghebbende door die werkzaamheden te laten verrichten - zonder dat daarvoor kosten aan de werknemers in rekening zijn gebracht - aan de betrokken werknemers loon heeft verstrekt in de zin van artikel 10, lid 1, van de Wet op de loonbelasting 1964. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat daarbij niet van belang is dat belanghebbende ook baat heeft bij deze werkzaamheden doordat nettoloonafspraken zijn gemaakt, en dat hieraan evenmin afdoet dat tot de werkzaamheden ook werkzaamheden behoren waartoe de werknemers niet verplicht zijn.
3.3.3. Voor zover de middelen zich richten tegen deze oordelen en deze conclusie van het Hof, falen zij derhalve.
3.4. De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2010.