Home

Hoge Raad, 19-02-2010, BL4317, 08/02184

Hoge Raad, 19-02-2010, BL4317, 08/02184

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
19 februari 2010
Datum publicatie
19 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BL4317
Formele relaties
Zaaknummer
08/02184

Inhoudsindicatie

Art. 5.6, 8.17 en 8:18 Wet IB 2001. Art. 25, paragraaf 3, Belastingverdrag Nederland-België van 19 oktober 1970. Ouderentoeslag in box 3, ouderenkorting en aanvullende ouderenkorting zijn in casu geen persoonlijke aftrekken als bedoeld in artikel 25, paragraaf 3, van het Verdrag.

Uitspraak

Nr. 08/02184

19 februari 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, België (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 april 2008, nr. 04/01387, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 18 juni 2009 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie van de Staatssecretaris en ongegrondverklaring van het beroep in cassatie van belanghebbende.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Uitgangspunten in cassatie

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en is ongehuwd. Zij woont sinds 1993 in België.

3.1.2. In 2001 heeft zij een Nederlandse AOW-uitkering genoten. Deze uitkering is voor de heffing van inkomstenbelasting op grond van het Belastingverdrag Nederland-België van 19 oktober 1970 (hierna: het Verdrag) toegewezen aan België. Belanghebbende heeft voorts box 3-inkomen genoten dat voor de heffing van inkomstenbelasting op grond van het Verdrag aan Nederland is toegewezen.

3.1.3. Belanghebbende heeft niet gekozen voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplicht als bedoeld in artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2001, hierna: de Wet IB 2001).

4. Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel

5.1. Voor het Hof was onder meer in geschil of belanghebbende als buitenlands belastingplichtige recht heeft op de ouderentoeslag in box 3 en op het inkomstenbelastingdeel van de ouderenkorting en de aanvullende ouderenkorting.

5.2. Het Hof heeft geoordeeld dat deze toeslag en kortingen persoonlijke aftrekken zijn als bedoeld in artikel 25, paragraaf 3, van het Verdrag. Het middel van de Staatssecretaris keert zich tegen dit oordeel.

5.3. Artikel 25, paragraaf 3, van het Verdrag luidt:

"Natuurlijke personen die inwoner zijn van een van de Staten genieten in de andere Staat dezelfde persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van burgerlijke staat of samenstelling van het gezin als de laatstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent."

5.4. Het middel slaagt. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 6 november 1996, nr. 30245, LJN AA1740, BNB 1997/300, gaat het hier om alle aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen die verband houden met de omstandigheid dat de belastingplichtige rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichtingen en lasten heeft. De ouderentoeslag in box 3 en de ouderenkorting zijn geen aftrekken in vorenbedoelde zin.

Ten aanzien van de aanvullende ouderenkorting geldt het volgende. Indien belanghebbende in het onderhavige jaar in Nederland zou hebben gewoond, zou voor haar op grond van artikel 8:18, lid 1, van de Wet IB 2001 de aanvullende ouderenkorting hebben gegolden vanwege de omstandigheid dat zij in aanmerking komt voor een ouderdomspensioen voor een ongehuwde als bedoeld in artikel 9, lid 1, letter a, van de Algemene Ouderdomswet. In haar geval houdt derhalve ook deze aanvullende korting geen verband met rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichtingen en lasten. Belanghebbende heeft daarom geen recht op de ouderentoeslag in box 3, de ouderenkorting en de aanvullende ouderenkorting.

5.5. Het Hof heeft dit miskend. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

6. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond,

verklaart het beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, en

verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2010.