Home

Hoge Raad, 26-11-2010, BN3481, 09/04184

Hoge Raad, 26-11-2010, BN3481, 09/04184

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 november 2010
Datum publicatie
26 november 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BN3481
Formele relaties
Zaaknummer
09/04184

Inhoudsindicatie

Art. 6:5, lid 1, letter d, Awb. Overleggen van kopie van beroepschrift in andere zaak in casu voldoende motivering beroep.

Uitspraak

Nr. 09/04184

26 november 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 11 september 2009, nr. 08/00417, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 07/5043) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het bij de Rechtbank ingediende beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend. Hij heeft tevens het incidentele beroep beantwoord.

De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 8 juli 2010 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van beide beroepen.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Uitgangspunten in cassatie

3.1. Belanghebbende heeft bij de Rechtbank beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur. Het beroepschrift vermeldt dat belanghebbende in beroep komt tegen de bijgevoegde uitspraak op bezwaar en dat de grond voor het beroep gelijk is aan die van het beroep van A tegen diens aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005. Belanghebbende trad in die procedure op als gemachtigde.

3.2. De Rechtbank heeft vervolgens per brief aan belanghebbende meegedeeld dat het beroepschrift ten minste de gronden van het beroep moet bevatten en dat bij gebreke hiervan het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

3.3. Belanghebbende heeft deze brief naar de Rechtbank teruggestuurd met daarop de handgeschreven aantekening:

"Zie bijgevoegde motivering waarnaar in het beroepschrift is verwezen naar het beroep in zaak 07/1050."

3.4. De bijgevoegde motivering is een kopie van het gemotiveerde beroepschrift dat is ingediend namens A.

4. Beoordeling van de in het incidentele beroep aangevoerde klacht

4.1. De klacht keert zich tegen 's Hofs oordeel dat belanghebbende zijn beroep voor de Rechtbank voldoende heeft gemotiveerd.

4.2. Aan de in artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gestelde eis dat het beroepschrift de gronden van het beroep bevat, wordt niet voldaan indien de belanghebbende volstaat met het overleggen van de uitspraak op het bezwaarschrift in dezelfde zaak (zie HR 18 december 2009, nr. 07/11263, LJN BJ9616, BNB 2010/96). In het onderhavige geval is hiervan echter geen sprake, nu belanghebbende ter motivering van zijn beroep nadrukkelijk heeft verwezen naar een aangehecht beroepschrift in een andere zaak.

4.3. De zojuist bedoelde verwijzing staat, in samenhang met de inhoud van het beroepschrift in die andere zaak, geen andere slotsom toe dan dat daaruit kan worden afgeleid op welke gronden het beroep in de onderhavige zaak berust. Het Hof is er dan ook terecht van uitgegaan dat belanghebbende hiermee heeft voldaan aan de motiveringseis van artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, van de Awb. Daarom faalt de klacht.

5. Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde klacht

De klacht kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (zie HR 8 augustus 2008, nr. 07/10150, LJN BD9390, BNB 2008/274).

6. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

7. Beslissing

De Hoge Raad verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2010.