Home

Hoge Raad, 12-11-2010, BO3624, 08/01101

Hoge Raad, 12-11-2010, BO3624, 08/01101

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 november 2010
Datum publicatie
12 november 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BO3624
Formele relaties
Zaaknummer
08/01101

Inhoudsindicatie

Art. 67c AWR en 67f AWR. Verzuimboete gevolgd door vergrijpboete. Ne bis in idem.

Uitspraak

Nr. 08/01101

12 november 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 31 januari 2008, nr. 03/01917, betreffende een aan X V.O.F. te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde boete.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 oktober 2002 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, alsmede een vergrijpboete. De boetebeschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

Het Hof heeft het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd en de boete verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende hield zich bezig met het bemiddelen bij de renovatie en het onderhoud van onroerend goed, alsmede met het verzorgen van de administratie van verenigingen van eigenaren van onroerend goed. De vennoten van belanghebbende zijn A en B.

3.1.2. A heeft tot en met 2000 voor belanghebbende de aangiften omzetbelasting ingediend. Belanghebbende deed maandaangifte en paste het zogenoemde kasstelsel toe. Vanaf januari 2001 zijn geen aangiften omzetbelasting meer ingediend. De Inspecteur heeft sindsdien telkens voor elke maand een naheffingsaanslag opgelegd.

3.1.3. In de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur van 4 juli 2003 is - voor zover thans van belang - vermeld:

"Boete wegens niet betalen 10% van [bedrag]"

en

"In uw brief vroeg u of over de eerste twee kwartalen van het jaar 2001 een boete is opgelegd. Uit de opgelegde aanslagen blijkt dat er verzuimboeten zijn opgelegd. Deze verzuimboeten zijn opgelegd wegens het te laat indienen of betalen van de verschuldigde omzetbelasting. Hierdoor is er geen sprake van dubbele beboeting."

3.1.4. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslagen over de tijdvakken lopende vanaf juli 2001 tot en met september 2002 zijn aan belanghebbende onder meer op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) verzuimboetes opgelegd. Op de aanslagbiljetten is vermeld, voor zover in cassatie van belang:

"De Belastingdienst heeft u deze naheffingsaanslag opgelegd omdat u geen aangifte heeft gedaan en geen omzetbelasting heeft betaald. (...). Toelichting bij de boete. Op [datum] had u de omzetbelasting voor [betrokken maand] nog niet betaald. (...). De boete bedraagt 10% van het niet betaalde bedrag. (...). De boete is gebaseerd op (...) artikel 67c van de [AWR]."

Over de maand oktober 2002 is geen verzuimboete op de voet van artikel 67c AWR opgelegd.

3.1.5. Op 21 juni 2002 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Naar aanleiding van de bevindingen van dat onderzoek heeft de Inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ter zake van over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 oktober 2002 te weinig aangegeven en voldane omzetbelasting. Gelijktijdig met het vaststellen van de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur een vergrijpboete in de zin van artikel 67f AWR opgelegd, ten bedrage van € 24.395 (hierna: de vergrijpboete). In het rapport van het boekenonderzoek is met betrekking tot de vergrijpboete het volgende opgenomen:

"De grondslag van de boete is het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet van de belastingplichtige niet of niet tijdig is betaald. De feiten en omstandigheden op grond waarvan ik deze vergrijpboete opleg betreffen:

U heeft over de periode 1-1-2000 t/m 31-12-2000 onjuist aangiften ingediend. (...). Daardoor wist u of behoorde u redelijkerwijs te weten dat te weinig belasting zou worden betaald.

U heeft over de periode 1-1-2001 t/m 31-10-2002 willens en wetens geen aangiften ingediend. (...). Daardoor heeft u willens en wetens geen belasting afgedragen terwijl u toch belasting verschuldigd was."

3.2.1. Voor het Hof was onder meer in geschil of de vergrijpboete ertoe leidt dat belanghebbende tweemaal wordt beboet voor hetzelfde feit.

3.2.2. Het Hof heeft geoordeeld - voor zover in cassatie van belang - dat de Inspecteur niet bevoegd was om een vergrijpboete op te leggen, aangezien aan belanghebbende voor wat betreft de tijdvakken lopende vanaf juli 2001 tot en met september 2002 telkenmale gelijktijdig met de vaststelling van de ambtshalve opgelegde naheffingsaanslagen verzuimboetes op grond van artikel 67c AWR zijn opgelegd wegens het niet betalen van belastingen die op aangifte moeten worden voldaan of afgedragen. Nu de Inspecteur ter zake geen gegevens heeft verstrekt en ook overigens uit de gedingstukken niet exact is op te maken voor welk bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak oktober 2002 en de tijdvakken lopende vanaf 1 januari 2001 tot en met juni 2001 is nageheven, dient de vergrijpboete voor zover die betrekking heeft op de jaren 2001 en 2002 naar het oordeel van het Hof te vervallen. Tegen dit oordeel richten zich de middelen.

3.3. Blijkens de vermelding op de aanslagbiljetten zijn de verzuimboetes opgelegd 'wegens niet betalen' van 'de omzetbelasting' over de desbetreffende maanden. Een dergelijke algemeen geformuleerde kennisgeving laat geen andere uitleg toe dan dat de beboete verzuimen betrekking hadden op alle omzetbelasting die belanghebbende over de maanden juli 2001 tot en met september 2002 moest voldoen. De stukken van het geding geven geen aanwijzing dat belanghebbende op andere wijze meer specifiek op de hoogte is gesteld van de beboete gedragingen. Evenzo volgt uit de hiervoor in 3.1.3 vermelde feiten dat ook over de eerste twee kwartalen van 2001 boetes zijn opgelegd wegens het niet (tijdig) betalen van alle omzetbelasting die belanghebbende moest voldoen.

3.4. Uit de hiervoor in 3.1.5 vermelde feiten volgt dat de vergrijpboete is opgelegd ter zake van de gedraging die eruit heeft bestaan dat belanghebbende - een deel van de - omzetbelasting die zij over de periode januari 2001 tot en met september 2002 moest voldoen, niet betaald heeft.

3.5. Hetgeen in 3.3 en 3.4 is overwogen brengt mee dat de vergrijpboete voor zover zij betrekking heeft op de periode januari 2001 tot en met september 2002 is opgelegd ter zake van feiten waarvoor reeds verzuimboetes zijn opgelegd.

3.6. Daaraan doet niet af dat de verzuimboetes zijn gekoppeld aan naheffingsaanslagen waarvan het beloop berustte op schattingen die later te laag bleken te zijn. In geschil is of de vergrijpboete is opgelegd ter zake van hetzelfde feit als de verzuimboetes. Bij de beoordeling van dat geschil komt het niet aan op het bedrag dat is nageheven bij de belastingaanslag waaraan de verzuimboetes zijn gekoppeld, maar op de omschrijving van de beboetbare gedraging waarvoor de verzuimboetes zijn opgelegd, zoals vervat in de kennisgevingen door de Inspecteur van de gronden waarop de oplegging van die boete berustte (vgl. HR 26 juni 2009, nr. 42764, LJN BD0200, BNB 2010/5).

3.7. Voor zover de vergrijpboete betrekking zou hebben op het tijdvak oktober 2002 is zij niet opgelegd ter zake van hetzelfde feit als dat ter zake waarvan de verzuimboetes zijn opgelegd, omdat in cassatie immers vaststaat dat over dit tijdvak geen verzuimboete is opgelegd. Dit betekent dat ter zake van een met betrekking tot dat tijdvak begaan vergrijp in beginsel een boete kon worden opgelegd. Het Hof heeft echter, kennelijk naar aanleiding van belanghebbendes beroep op dubbele bestraffing, geoordeeld dat de vergrijpboete geen betrekking heeft op omzetbelasting over de maand oktober 2002. Dit oordeel is van feitelijke aard, niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering, in aanmerking genomen dat uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat de inspecteur voor het Hof heeft gesteld dat, en tot welk bedrag de vergrijpboete mede betrekking heeft op het tijdvak oktober 2002. Anders dan het middel in wezen betoogt, hoefde het Hof de Inspecteur niet in de gelegenheid te stellen een dergelijke subsidiaire stelling alsnog te betrekken en te substantiëren.

3.8. 's Hofs oordeel dat de vergrijpboete voor zover die betrekking heeft op de jaren 2001 en 2002 dient te vervallen is derhalve juist, wat er zij van de daartoe gebezigde gronden. De middelen kunnen niet tot cassatie leiden.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren J.A.C.A. Overgaauw en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2010.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 448.