Home

Hoge Raad, 12-07-2011, BQ3673, 09/04763

Hoge Raad, 12-07-2011, BQ3673, 09/04763

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 juli 2011
Datum publicatie
12 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BQ3673
Formele relaties
  • Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ3673
Zaaknummer
09/04763
Relevante informatie
art. 69 AWR

Inhoudsindicatie

Art. 69.2 (oud) AWR. “Bij de belastingwet voorziene aangifte”. De opvatting dat onder een bij de belastingwet voorziene aangifte dient te worden verstaan een aangifte die is gedaan door middel van het invullen, ondertekenen en inleveren of inzenden van een aanslagbiljet dat o.g.v. in de belastingwet voorgeschreven regelgeving aan de belastingplichtige door de inspecteur is uitgereikt, is onjuist, aangezien ook een onverplicht gedane aangifte heeft te gelden als een bij de belastingwet voorziene aangifte a.b.i. art. 69, 2 (oud) AWR (vgl. HR LJN BP3746). Het middel, dat klaagt dat het Hof heeft miskend dat een onverplichte aangifte niet opzettelijk onjuist of onvolledig kan worden gedaan, faalt dan ook.

Uitspraak

12 juli 2011

Strafkamer

nr. 09/04763

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 27 oktober 2009, nummer 21/004316-08, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.J. Siekman, advocaat te Hoofddorp, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de bewezenverklaring onder 1 en 2 van het "medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd" en de strafoplegging, met terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.

1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2. Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging heeft het Hof ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

"1. hij op tijdstippen in de periode januari 2003 tot en met juli 2004, in de gemeente(n) Enschede en/of Heerlen, tezamen en in vereniging met [A] BV telkens opzettelijk, terwijl genoemde [A] BV ondernemer was in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968, bij de belastingwet voorziene aangiften van de omzetbelasting

over de maanden november 2002 tot en met januari 2003 waarvan het uitgereikte aangiftebiljet (telkens) op naam stond van [betrokkene 1], en/of

over de maanden juni 2003, september 2003 tot en met november 2003 over het tweede kwartaal 2004, waarvan het uitgereikte aangiftebiljet telkens op naam stond van genoemde rechtspersoon,

onjuist of onvolledig heeft gedaan aan de Inspecteur der belastingen/de Belastingdienst Ondernemingen/de Belastingdienst Oost/Kantoor Enschede, terwijl die feiten er telkens toe strekten dat te weinig belasting wordt geheven,

hebben die onjuistheid of onvolledigheid telkens hierin bestaan, dat in de aangiftebiljetten betreffende die maanden en dat kwartaal telkens een te hoog bedrag aan voorbelasting en/of een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting werd vermeld

en

dat hij op tijdstippen in de periode januari 2003 tot en met juli 2004, in de gemeente(n) Enschede en/of Heerlen, tezamen en in vereniging met [A] B.V. telkens opzettelijk, terwijl genoemde [A] BV ondernemer was in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968, bij de belastingwet voorziene aangiften van de omzetbelasting over de maanden februari 2003 en maart 2003 en april 2003, niet heeft gedaan,

immers hebben verdachte en zijn mededader telkens opzettelijk niet een ingevuld en door hem en/of zijn mededader ondertekend aangiftebiljet omzetbelasting ingeleverd bij de inspecteur der belastingen, terwijl daarvan telkens het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven.

2. hij op tijdstippen in de periode januari 2003 tot en met juli 2004, in de gemeente(n) Enschede en/of Heerlen, tezamen en in vereniging met [A] BV telkens opzettelijk, terwijl genoemde rechtspersoon inhoudingsplichtige was in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van de loonbelasting en premie volksverzekeringen over de maand november 2002, waarvan het uitgereikte aangiftebiljet op naam stond van [betrokkene 1], en over het derde en vierde kwartaal 2003 en over het tweede kwartaal 2004, waarvan het uitgereikte aangiftebiljet telkens op naam stond van genoemde rechtspersoon, onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/de Belastingdienst/ Ondernemingen Enschede/de Belastingdienst Oost/Kantoor Enschede,

terwijl die feiten/dat feit er telkens toe strekten dat te weinig belasting wordt geheven,

hebbende die onjuistheid of onvolledigheid telkens hierin bestaan, dat in de aangiftebiljetten betreffende die maanden en die kwartalen telkens een te laag bedrag aan te betalen loonbelasting/premie volksverzekeringen werd vermeld

en

dat hij op verschillende tijdstippen in de periode januari 2003 tot en met juli 2004, in de gemeente(n) Enschede en/of Heerlen, tezamen en in vereniging met [A] B.V. telkens opzettelijk, terwijl genoemde [A] BV inhoudingsplichtige was in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, bij de belastingwet voorziene aangiften van de loonbelasting over de maanden februari 2003 en maart 2003 en april 2003, niet heeft gedaan,

immers hebben verdachte en zijn mededader (telkens) opzettelijk niet een ingevuld en door hem en/of zijn mededader ondertekend aangiftebiljet loonbelasting ingeleverd bij de inspecteur der belastingen, terwijl daarvan telkens het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven."

2.2.1. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen in de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv die aan dit arrest is gehecht en daarvan deel uitmaakt.

2.2.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:

"Het hof is van oordeel dat met betrekking tot de door verdachte opgemaakte zogenaamde nihil-aangiften omzetbelasting en loonbelasting over de maanden februari tot en met april 2003 niet gesproken kan worden over het onjuist opmaken van die aangiften. Op die aangiften is naast het kopje 'Einde bedrijfsactiviteiten met ingang van:' door verdachte met de hand bijgeschreven 'is BV geworden'. Deze aangiften zijn kennelijk - zoals ook door verdachte is aangegeven - bedoeld als aangiften op naam van [betrokkene 1] privé. Deze aangiftebiljetten kunnen dan ook niet aan [A] BV worden toegerekend. Verdachte wordt daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.

Dit brengt met zich mee, dat anders dan verdachte en zijn raadsman van mening zijn, wel bewezen is dat verdachte de aangiften over voornoemde maanden ten behoeve van [A] BV niet heeft gedaan.

Door de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het onder 1 tenlastelegelegde, omdat verdachte niet de opzet heeft gehad op het onjuist invullen van aangiftebiljetten omzetbelasting. Verdachte stelt hiertoe dat hij deze aangiften heeft ingevuld op basis van -zo als achteraf bleek- incorrecte informatie van medewerker(s) van [A] BV.

Het hof verwerpt dit verweer van verdachte.

Bij [A] BV werd gebruikt gemaakt van het boekhoudprogramma Exact. Met dit programma is het mogelijk om adequate omzetgegevens te reproduceren. Door verdachte is om hem moverende redenen bewust geen gebruik gemaakt van dit programma. Hij is uitgegaan van door een medewerkster van [A] BV aangeleverde gegevens op telstroken en/of excelsheets, welke gegevens hij op eigen initiatief, zonder enig overleg of raadpleging van de aan die omzetgegevens ten grondslag liggende facturen, en al dan niet na "correctie" heeft gebruikt voor het doen van de aangiften Omzetbelasting. Door deze wijze van werken heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans genomen dat de door hem ingevulde gegevens op de belastingbiljetten onjuist of niet volledig waren.

Voorts is het hof van oordeel dat aan het begrip aangifte een materiële betekenis moet worden toegekend in die zin dat de door verdachte ingeleverde aangiften kunnen dienen voor het doel waarvoor ze zijn bedoeld. Verdachte en [A] BV hebben met de bewezenverklaarde aangiften telkens beoogd aangifte te doen namens [A] BV en de belastingdienst heeft deze aangiften ook als zodanig geaccepteerd, zodat gelet op de vorm en inhoud van die aangiften gesproken kan worden van het "doen van een bij de Belastingwet voorziene aangifte" als bedoeld in art. 68 AWR, zoals dit ten tijde van gepleegde feit gold."

3. Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beoordeling van het tweede middel

4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof in de laatste alinea van zijn hiervoor onder 2.2.2 weergegeven overwegingen heeft "blijk [gegeven] van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot hetgeen verstaan dient te worden onder een bij de belastingwet voorziene aangifte".

4.2. Het middel berust op de opvatting dat onder een bij de belastingwet voorziene aangifte dient te worden verstaan een aangifte die is gedaan door middel van het invullen, ondertekenen en inleveren of inzenden van een aanslagbiljet dat op grond van in de belastingwet voorgeschreven regelgeving aan de belastingplichtige door de inspecteur is uitgereikt. Die opvatting is onjuist, aangezien ook een onverplicht gedane aangifte heeft te gelden als een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in art. 69, tweede lid (oud), AWR (vgl. HR 5 juli 2011, LJN BP3746). Het middel, dat slechts klaagt dat het Hof heeft miskend dat een onverplichte aangifte niet opzettelijk onjuist of onvolledig kan worden gedaan, faalt dan ook.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 juli 2011.