Home

Hoge Raad, 26-10-2012, BY1099, 12/02266

Hoge Raad, 26-10-2012, BY1099, 12/02266

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 oktober 2012
Datum publicatie
26 oktober 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BY1099
Zaaknummer
12/02266

Inhoudsindicatie

Art. 8:88 Awb. Tweede herzieningsverzoek. Gronden die ook al n.a.v. het eerste herzieningsverzoek zijn beoordeeld, kunnen gelet op de onherroepelijkheid van de beslissing op dat verzoek niet tot herziening leiden. Nieuwe feitelijke gronden inzake een feitelijk Hofoordeel kunnen niet tot herziening leiden.

Uitspraak

26 oktober 2012

nr. 12/02266

Arrest

gewezen op het verzoek van X te Z (hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 13 mei 2011, nr. 10/03845, LJN BQ4291, BNB 2011/218.

1. Het arrest waarvan herziening is verzocht

Bij voormeld arrest heeft de Hoge Raad ongegrond verklaard het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 juli 2010, nr. BK 09/00353, betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2001 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft een verzoekschrift ingediend. Het verzoekschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2012, bij welke gelegenheid belanghebbende is verschenen.

3. Beoordeling van het verzoek

3.1. Bij faxbericht van 21 mei 2012 en ter zitting van 5 september 2012 heeft belanghebbende desgevraagd bevestigd dat zijn herzieningsverzoek betrekking heeft op het arrest van de Hoge Raad van 13 mei 2011, nr. 10/03845, LJN BQ4291, BNB 2011/218 (hierna: het arrest van 13 mei 2011). Bij de beoordeling van het verzoek heeft de Hoge Raad het herzieningsverzoek derhalve opgevat als te zijn gericht tegen voormeld arrest.

3.2. Als grond voor herziening van een uitspraak van de Hoge Raad als bedoeld in artikel 29e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kunnen ingevolge artikel 29 van die wet in verbinding met artikel 8:88, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht slechts dienen feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór die uitspraak, die tevens bij de indiener van het verzoekschrift tot herziening vóór die uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en die voorts, waren zij bij de Hoge Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

3.3.1. Bij arrest van de Hoge Raad van 25 november 2011, nr. 11/02317, is een eerder verzoek tot herziening van het arrest van 13 mei 2011 als kennelijk ongegrond afgewezen. Bij arrest van de Hoge Raad van 27 april 2012, nr. 11/02317, is het daartegen gedane verzet ongegrond verklaard.

3.3.2. Voor zover belanghebbende gronden aanvoert die hij ook al naar voren heeft gebracht in zijn eerste verzoek tot herziening van het arrest van 13 mei 2011, brengt de onherroepelijkheid van de beslissing op dat verzoek bij het arrest van 25 november 2011, nr. 11/02317, mee dat die gronden niet tot herziening kunnen leiden.

3.3.3. Voor zover thans andere gronden worden aangevoerd, kunnen zij evenmin leiden tot herziening van het arrest van 13 mei 2011. Als deze feiten de Hoge Raad vóór het wijzen van dat arrest bekend waren geweest, hadden ze niet tot een andere beslissing kunnen leiden, gelet op het beperkte karakter van de aan de Hoge Raad opgedragen toetsing (vgl. HR 12 maart 2004, nr. 39587, LJN AO5547, BNB 2004/226). Het betreft namelijk de toetsing van een zuiver feitelijk oordeel van het Hof over de bezorging van een nota griffierecht. Het beperkte karakter van de aan de Hoge Raad als cassatierechter opgedragen toetsing brengt mee dat hij zich in het arrest van 13 mei 2011 diende te beperken tot beoordeling van de motivering die het Hof voor dit oordeel heeft gegeven in het licht van de gedingstukken van de procedure voor het Hof. Nieuwe feitelijke gronden die eerst in het geding voor de Hoge Raad worden aangevoerd kunnen bij die beoordeling niet in de beschouwingen worden betrokken, en hadden de Hoge Raad in het arrest van 13 mei 2011 dus ook niet tot een ander oordeel kunnen brengen als belanghebbende ze al voor de totstandkoming van dat arrest bij de Hoge Raad had aangevoerd (vgl. HR 17 december 2004, nr. 40607, LJN AR7765, BNB 2005/84).

3.3.4. Het voorgaande brengt tevens mee dat het door belanghebbende ter zitting gedane getuigenaanbod wordt gepasseerd.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad wijst het verzoek tot herziening af.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2012.