Home

Hoge Raad, 12-07-2013, ECLI:NL:HR:2013:27, 12/02618

Hoge Raad, 12-07-2013, ECLI:NL:HR:2013:27, 12/02618

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 juli 2013
Datum publicatie
12 juli 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:27
Formele relaties
Zaaknummer
12/02618

Inhoudsindicatie

Formeel belastingrecht. Art. 16 AWR. Navordering; kenbare vergissing. Art. 27o AWR. Proceskosten- en griffierechtvergoeding in stand gelaten ondanks vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Uitspraak

12 juli 2013

nr. 12/02618

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] Beheer B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 17 april 2012, nr. BK-11/00351, betreffende een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1 Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is over het jaar 2006 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht. De navorderingsaanslag en de beschikking inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

De Rechtbank te ’s-Gravenhage (nr. AWB 10/6364 VPB) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslag en de beschikking inzake heffingsrente vernietigd.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht, en de uitspraak op bezwaar bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2 Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende en de Staatssecretaris van Financiën hebben over en weer een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3 Uitgangspunten in cassatie

3.1.

Belanghebbende heeft een aanmaning gekregen tot het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting 2006, waarin wordt verzocht de aangifte voor 5 september 2008 in te dienen.

3.2.

Wegens het achterwege blijven van de aangifte is de aanslag in de vennootschapsbelasting ambtshalve vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 970.158. De elementen van de aanslag zijn op 11 februari 2009 ingevoerd in het computersysteem van de Belastingdienst.

3.3.

Op 17 februari 2009 heeft belanghebbende het aangiftebiljet vennootschapsbelasting 2006 digitaal ingezonden. Het hierop aangegeven belastbaar bedrag is € 1.237.346. Deze aangifte was vanaf 18 februari 2009 raadpleegbaar in het computersysteem van de Belastingdienst.

3.4.

Het aanslagbiljet is gedagtekend 7 maart 2009 en is op 25 februari 2009 aan belanghebbende verzonden.

3.5.

Bij brief van 29 april 2009 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat een navorderingsaanslag zal worden opgelegd, waarbij zal worden uitgegaan van de bedragen op het aangiftebiljet.

3.6.

De navorderingsaanslag heeft als dagtekening 23 januari 2010 en is opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 1.084.332. Daarbij is tevens € 12.463 aan heffingsrente in rekening gebracht.

3.7.

Voor het Hof was in geschil of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd, of de beschikking heffingsrente terecht en naar een juist bedrag is vastgesteld en of de Inspecteur terecht in de proceskosten is veroordeeld.

Het Hof heeft overwogen dat aan de regeling van een aanslag, blijkende uit het aan de belastingplichtige uitgereikte aanslagbiljet, deze in beginsel het vertrouwen mag ontlenen dat daarmede zijn belastingschuld voor het jaar van de aanslag definitief is vastgesteld, behoudens de bevoegdheid van de inspecteur tot navordering, hem in artikel 16, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) slechts toegekend met de in de laatste volzin van die bepaling gemaakte uitzondering. Op voormeld, aan het aanslagbiljet te ontlenen en in het belang van de rechtszekerheid te beschermen vertrouwen, kan de belastingplichtige zich echter niet met vrucht beroepen in een geval als het onderhavige waarbij hij na het ontvangen van een aanmaning tot doen van aangifte niet is overgegaan tot indiening daarvan binnen de in de aanmaning genoemde termijn, en hij nadien aangifte heeft gedaan naar een hoger bedrag dan het bedrag waarop de Inspecteur de aanslag ambtshalve heeft vastgesteld, aldus het Hof. Door bekend te zijn met het door hemzelf berekende bedrag kan hij immers weten dat het door de Inspecteur vastgestelde bedrag in zoverre niet als definitieve vaststelling van de belastingschuld kan gelden, doch door een navorderingsaanslag op dit punt zal worden gevolgd. In dat geval staat de in de laatste volzin van artikel 16, lid 1, van de AWR gemaakte, op het beginsel van de rechtszekerheid terug te voeren uitzondering, aan navordering niet in de weg.

Ten aanzien van de proceskostenvergoeding heeft het Hof overwogen dat aangezien belanghebbende in eerste aanleg in het gelijk is gesteld, er geen reden is om de door de rechtbank aan belanghebbende verleende proceskostenvergoeding en de vergoeding van het griffierecht teniet te doen.

4 Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen

5 Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel

6 Slotsom

7 Proceskosten

8 Beslissing