Home

Hoge Raad, 12-04-2013, BY3238, 11/05101

Hoge Raad, 12-04-2013, BY3238, 11/05101

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 april 2013
Datum publicatie
12 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:BY3238
Formele relaties
Zaaknummer
11/05101

Inhoudsindicatie

Besluit waarbij een aanslag in de zuiveringsheffing bedrijfsruimte is opgelegd. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar op het bezwaar. Bij haar uitspraak heeft de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens de omstandigheid dat de gronden van het beroep niet binnen de daartoe gestelde termijn alsnog zijn meegedeeld. In haar thans in cassatie bestreden uitspraak heeft de Rechtbank het daartegen gerichte verzet ongegrond verklaard. Daartoe heeft de Rechtbank onder meer overwogen dat de gemachtigde door vermelding van het faxnummer op zijn briefpapier heeft kenbaar gemaakt dat hij via deze weg te bereiken is. In cassatie voert belanghebbende onder meer aan dat de Rechtbank onder de gegeven omstandigheden de fax niet als communicatiemiddel mocht gebruiken voor het versturen van een processtuk als het onderhavige waarin gelegenheid wordt geboden tot herstel van het verzuim, bestaande in het niet aanvoeren van de gronden van het beroep. De Hoge Raad overweegt dat op grond van artikel 8:40a, lid 1, in verbinding met artikel 2:14, lid 1, van de Awb de bestuursrechter een bericht aan een partij of diens gemachtigde per fax kan verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Uit de wetsgeschiedenis van de laatstbedoelde bepaling volgt dat aan deze voorwaarde in beginsel is voldaan indien iemand in correspondentie zijn faxnummer opgeeft. (…) Artikel 8:37 van de Awb houdt de regel in dat de rechtbank processtukken verzendt bij brief. Daarbij is bovendien geregeld wanneer een stuk moet worden verzonden bij aangetekende brief of bij brief met ontvangstbevestiging, en wanneer bij gewone brief. De rechtbank kan echter bepalen dat hiervan wordt afgeweken. Indien een gerecht gebruik maakt van faxverkeer dient het er rekening mee te houden dat die wijze van communicatie van de geadresseerde vereist dat deze bijzondere maatregelen neemt om veilig te stellen dat een hem aldus toegezonden bericht dezelfde aandacht krijgt als hij gewoon is te geven aan bij hem bezorgde brieven, in het bijzonder brieven van gerechtelijke instanties. Dit brengt mee dat een gerecht een besluit om per fax een termijn te stellen voor herstel van een in potentie fataal verzuim, bekend dient te hebben gemaakt alvorens zich van een dergelijk communicatiemiddel te bedienen (vgl. HR 7 december 2007, LJN BB9537). In het onderhavige geval heeft de griffier van de Rechtbank in het faxbericht aan de

gemachtigde een eerste en tevens laatste termijn gesteld, waarna een vereenvoudigde afdoening is gevolgd als bedoeld in artikel 8:54 van de Awb. In artikel 2, lid 2, van de Procesregeling bestuursrecht 2010 (Stcrt. 2010, nr. 12031) hebben de rechtbanken bepaald dat toezending van die stukken aangetekend of met bericht van ontvangst of per fax kan geschieden. Daarmee heeft echter geen bekendmaking plaatsgevonden zoals vereist door het zojuist vermelde arrest van 7 december 2007. Het hiervoor vermelde artikel 2, lid 2, noemt slechts de mogelijkheid van het gebruik van de fax, evenwel zonder vermelding van een beslissing dat, en in welke (categorieën) gevallen daarvan gebruik zal worden gemaakt. Bij een zodanige mate van onzekerheid over het gebruik van de fax door de rechtbank kan van betrokkenen niet worden verlangd dat zij de hiervoor bedoelde bijzondere maatregelen nemen. Dat kan eerst van hen worden verlangd als de procesregeling van het gerecht inhoudt dat alle stukken, dan wel alle stukken van een categorie waartoe het onderhavige stuk behoort, in de regel of in alle gevallen per fax worden verzonden indien de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is (vgl. ABRS 12 april 2012, LJN BW4068 en CRvB 21 december 2012, LJN BY7511). Nu uit de uitspraak van de Rechtbank of de stukken van het geding niet blijkt dat de Rechtbank haar beslissing om van faxverkeer gebruik te maken anderszins aan de gemachtigde bekend had gemaakt, brengt het voorgaande mee dat zij aan het niet-naleven van een in het onderhavige faxbericht gestelde termijn, geen voor de geadresseerde nadelige gevolgen mocht verbinden. (…) Het verzet wordt gegrond verklaard.

Uitspraak

12 april 2013

nr. 11/05101

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 11 oktober 2011, nr. AWB 11/587, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende een aanslag in de zuiveringsheffing bedrijfsruimte.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de zuiveringsheffing bedrijfsruimte opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de heffingsambtenaar van Tricijn Belastingen is gehandhaafd.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank.

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 24 mei 2011 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende nalatig is gebleven in het aanvoeren van de gronden van het beroep. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank op het verzet is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 22 oktober 2012 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. De gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde) heeft bij brief beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar op het bezwaar. In die brief waren de gronden van het beroep niet vermeld. Op het briefpapier dat de gemachtigde daarbij heeft gebruikt, staat in het briefhoofd het adres van diens kantoor en tevens een faxnummer vermeld.

3.1.2. Op 24 maart 2011 heeft de griffier van de Rechtbank naar het hiervoor in 3.1.1 bedoelde faxnummer een bericht gefaxt, inhoudende de mededeling dat het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat alsmede het verzoek dat verzuim binnen vier weken te herstellen.

3.1.3. De gronden van het beroep zijn de Rechtbank meegedeeld op 4 mei 2011.

3.2. Bij haar uitspraak van 24 mei 2011 heeft de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens de omstandigheid dat de gronden van het beroep niet binnen de daartoe gestelde termijn alsnog zijn meegedeeld. In haar thans in cassatie bestreden uitspraak heeft de Rechtbank het daartegen gerichte verzet ongegrond verklaard. Daartoe heeft de Rechtbank onder meer overwogen dat de gemachtigde door vermelding van het faxnummer op zijn briefpapier heeft kenbaar gemaakt dat hij via deze weg te bereiken is.

3.3. In cassatie voert belanghebbende onder meer aan dat de Rechtbank onder de gegeven omstandigheden de fax niet als communicatiemiddel mocht gebruiken voor het versturen van een processtuk als het onderhavige waarin gelegenheid wordt geboden tot herstel van het verzuim, bestaande in het niet aanvoeren van de gronden van het beroep.

3.4.1. Op grond van artikel 8:40a, lid 1, in verbinding met artikel 2:14, lid 1, van de Awb kan de bestuursrechter een bericht aan een partij of diens gemachtigde per fax verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Uit de wetsgeschiedenis van de laatstbedoelde bepaling, weergegeven in onderdeel 4.14 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, volgt dat aan deze voorwaarde in beginsel is voldaan indien iemand in correspondentie zijn faxnummer opgeeft.

3.4.2. In overeenstemming hiermee heeft de Rechtbank geoordeeld dat de gemachtigde kenbaar heeft gemaakt dat hij per fax te bereiken is. Immers, de gemachtigde heeft zijn faxnummer vermeld in het briefhoofd van het beroepschrift, en de uitspraak van de Rechtbank of de stukken van het geding bevatten geen aanwijzingen dat het voor de Rechtbank kenbaar was dat de gemachtigde niettemin via dat faxnummer niet bereikbaar was of langs die weg geen berichten van de Rechtbank wenste te ontvangen.

3.5.1. Artikel 8:37 van de Awb houdt de regel in dat de rechtbank processtukken verzendt bij brief. Daarbij is bovendien geregeld wanneer een stuk moet worden verzonden bij aangetekende brief of bij brief met ontvangstbevestiging, en wanneer bij gewone brief. De rechtbank kan echter bepalen dat hiervan wordt afgeweken.

3.5.2. Indien een gerecht gebruik maakt van faxverkeer dient het er rekening mee te houden dat die wijze van communicatie van de geadresseerde vereist dat deze bijzondere maatregelen neemt om veilig te stellen dat een hem aldus toegezonden bericht dezelfde aandacht krijgt als hij gewoon is te geven aan bij hem bezorgde brieven, in het bijzonder brieven van gerechtelijke instanties. Dit brengt mee dat een gerecht een besluit om per fax een termijn te stellen voor herstel van een in potentie fataal verzuim, bekend dient te hebben gemaakt alvorens zich van een dergelijk communicatiemiddel te bedienen (vgl. HR 7 december 2007, nr. 43106, LJN BB9537, BNB 2008/155).

3.5.3. In het onderhavige geval heeft de griffier van de Rechtbank in het hiervoor in 3.1.2 bedoelde faxbericht aan de gemachtigde een eerste en tevens laatste termijn gesteld, waarna een vereenvoudigde afdoening is gevolgd als bedoeld in artikel 8:54 van de Awb. In artikel 2, lid 2, van de Procesregeling bestuursrecht 2010 (Stcrt. 2010, nr. 12031) hebben de rechtbanken bepaald dat toezending van die stukken aangetekend of met bericht van ontvangst of per fax kan geschieden. Daarmee heeft echter geen bekendmaking plaatsgevonden zoals vereist door het zojuist vermelde arrest van 7 december 2007. Het hiervoor vermelde artikel 2, lid 2, noemt slechts de mogelijkheid van het gebruik van de fax, evenwel zonder vermelding van een beslissing dat, en in welke (categorieën) gevallen daarvan gebruik zal worden gemaakt. Bij een zodanige mate van onzekerheid over het gebruik van de fax door de rechtbank kan van betrokkenen niet worden verlangd dat zij de hiervoor in 3.5.2 bedoelde bijzondere maatregelen nemen. Dat kan eerst van hen worden verlangd als de procesregeling van het gerecht inhoudt dat alle stukken, dan wel alle stukken van een categorie waartoe het onderhavige stuk behoort, in de regel of in alle gevallen per fax worden verzonden indien de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is (vgl. Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak 12 april 2012, nr. 201200811/1/V3, LJN BW4068, AB 2012/180, en Centrale Raad van Beroep 21 december 2012, nr. 10/05759 ANW, LJN BY7511).

3.5.4. Nu uit de uitspraak van de Rechtbank of de stukken van het geding niet blijkt dat de Rechtbank haar beslissing om van faxverkeer gebruik te maken anderszins aan de gemachtigde bekend had gemaakt, brengt het voorgaande mee dat zij aan het niet-naleven van een in het onderhavige faxbericht gestelde termijn, geen voor de geadresseerde nadelige gevolgen mocht verbinden. Voor zover de klachten hierop betrekking hebben slagen zij; voor het overige behoeven de klachten geen behandeling.

3.6. De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan het verzet afdoen. Het verzet dient gegrond te worden verklaard.

4. Proceskosten

Het dagelijks bestuur van Lococensus-Tricijn zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar in de kosten van het verzet bij de Rechtbank. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in cassatie en in verzet de zaak met nummer 11/05151 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank op het verzet,

verklaart het verzet gegrond,

verstaat dat de uitspraak waartegen het verzet gericht was vervalt en dat de Rechtbank het onderzoek moet voortzetten in de stand waarin het zich bevond,

gelast dat het waterschap Zuiderzeeland aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 454,

veroordeelt het dagelijks bestuur van

Lococensus-Tricijn in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 944, derhalve € 472, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en

veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het verzet bij de Rechtbank, vastgesteld op de helft van € 472, derhalve € 236, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris, P.M.F. van Loon, R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2013.

De voorzitter is verhinderd het arrest te ondertekenen. In verband daarmee is het arrest ondertekend door mr. M.W.C. Feteris.