Home

Hoge Raad, 01-03-2013, BZ2693, 11/02134

Hoge Raad, 01-03-2013, BZ2693, 11/02134

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 maart 2013
Datum publicatie
1 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:BZ2693
Formele relaties
Zaaknummer
11/02134

Inhoudsindicatie

Douanerechten. Indeling van multifunctioneel apparaat. De kopieerfunctie is even belangrijk als de printfunctie. Algemene indelingsregel 3c resulteert in indeling onder post 9009 12 00 van de GN. Derde cassatie. Vervolg op HR 9 juli 2010, nr. 08/02903, LJN BN0611, BNB 2010/285.

Uitspraak

1 maart 2013

Nr. 11/02134

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 maart 2011, nr. P10/00484 DK, betreffende een uitnodiging tot betaling van douanerechten.

1. Het geding in feitelijke instantie

Belanghebbende is bij aanslagbiljet van 22 juni 1999 uitgenodigd tot betaling van een bedrag aan douanerechten, welke uitnodiging tot betaling, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Tariefcommissie.

Het Hof, dat met ingang van 1 januari 2002 in de plaats is getreden van de Tariefcommissie heeft het beroep gegrond verklaard (nr. 00/90003 DK), de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, en het bedrag van de uitnodiging tot betaling verminderd.

2. Het eerste en tweede geding in cassatie

De uitspraak van het Hof is op het beroep van de Staatssecretaris van Financiën bij arrest van de Hoge Raad van 11 januari 2008, nr. 42298, LJN AZ9087, BNB 2008/49, vernietigd behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, met verwijzing van het geding naar hetzelfde gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest. De daarop gevolgde uitspraak van het Hof (nr. 08/00109 DK) is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 9 juli 2010, nr. 08/02903, LJN BN0611, BNB 2010/285, vernietigd, met verwijzing van het geding naar hetzelfde gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

Het Hof heeft bij de in aanhef vermelde uitspraak het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

3. Het derde geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

4. Beoordeling van de middelen

4.1. In zijn thans bestreden uitspraak heeft het Hof teneinde te bepalen of het door belanghebbende ingevoerde multifunctionele apparaat (hierna: A) van de soort is die hoofdzakelijk wordt gebruikt in een automatisch gegevensverwerkend systeem, beoordeeld of de kopieerfunctie van A ondergeschikt is aan de andere functies van het apparaat. Daartoe heeft het Hof rekening gehouden met de objectieve eigenschappen van het apparaat, waaronder de afdruk- en kopieersnelheid, de aanwezigheid van een sheetfeeder en het aantal papierladen. Aan de hand van deze eigenschappen is het Hof tot de conclusie gekomen dat de kopieerfunctie even belangrijk is als de print- en de scan(-to-file)functie en dat het apparaat daarom niet kan worden beschouwd als een eenheid van een automatische gegevensverwerkende machine.

Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat A zijn wezenlijke karakter niet ontleent aan één van de samenstellende delen van het apparaat, zijnde de printmodule en de scanmodule, en dat indeling in de Gecombineerde Nomenclatuur (GN) op grond van de tot de GN behorende algemene indelingsregel 3b om die reden niet mogelijk is. Dit heeft het Hof tot de slotsom gebracht dat A op grond van algemene indelingsregel 3c moet worden ingedeeld in post 9009 12 00 van de GN, zijnde de post die in volgorde van nummering het laatst is geplaatst.

4.2. De middelen 1 tot en met 5 richten zich tegen het hiervoor in 3.1 als eerste weergegeven oordeel.

4.2.1. Middel 1 betoogt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat A beschikt over een sheetfeeder als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 december 2008, Kip Europe e.a. en Hewlett Packard International, C-362/07 en C-363/07 (hierna: het arrest Kip e.a.). Volgens het middel wordt in dat arrest gedoeld op een sheetfeeder die exclusief ter beschikking staat aan de kopieerfunctie, hetgeen bij A niet het geval is.

Dit betoog faalt. Het Hof heeft vastgesteld dat het apparaat ten behoeve van het kopieerproces over een sheetfeeder beschikt zodat met hoge snelheid kopieën kunnen worden gemaakt, en dat aan deze constatering niet afdoet dat met dezelfde sheetfeeder ook ten behoeve van het scannen (scan-to-file) originelen door de scanner kunnen worden gevoerd. Uit het arrest Kip e.a. volgt niet dat de bijdrage die een sheetfeeder levert aan de snelheid van het kopieerproces slechts in aanmerking moet worden genomen wanneer de sheetfeeder uitsluitend beschikbaar is voor het kopieerproces.

4.2.2. Middel 2 bestrijdt het oordeel van het Hof dat de aanwezigheid van meer dan één papierlade in A niet meebrengt dat de kopieerfunctie ondergeschikt is aan de printfunctie. Volgens het middel is de aanwezigheid van meer dan één papierlade van groter belang voor de printfunctie dan voor de kopieerfunctie.

Het middel wordt tevergeefs voorgesteld, omdat zo het gestelde omtrent het belang voor de printfunctie van de aanwezigheid van meer dan een papierlade juist zou zijn, dit niet belet dat de aanwezigheid van meer dan één papierlade een aanwijzing vormt dat A niet alleen functioneert als volwaardige printer maar ook als volwaardig kopieerapparaat.

4.2.3. De middelen 3 tot en met 5, die de geschiktheid van A als onderdeel van een computerconfiguratie verder benadrukken, falen evenzeer omdat die eigenschap evenmin in mindering komt op de mate van geschiktheid van A als kopieerapparaat.

4.2.4. De middelen 6 tot en met 8 richten zich tegen 's Hofs hiervoor in 3.1 als tweede weergegeven oordeel.

Het Hof heeft zijn oordeel dat niet kan worden gezegd dat het apparaat aan een van de aanwezige modules zijn wezenlijke karakter ontleent, gemotiveerd door te overwegen dat de modules multifunctioneel zijn zodat toerekening van één mechanisme aan één functie, met uitsluiting van een andere functie, niet mogelijk is. Daarmee heeft het Hof kennelijk bedoeld dat de in A aanwezige samengevoegde modules geen van beide meer zijn toe te rekenen aan het gebruik als kopieermachine dan wel aan het gebruik als scanner of printer, zodat niet op grond van het karakter van een of meer modules valt uit te maken of A in zijn geheel beschouwd zijn wezenlijke karakter aan juist die module(s) ontleent. Aldus opgevat getuigt dat oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is evenmin onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Uitgaande van dat oordeel heeft het Hof terecht A niet ingedeeld aan de hand van algemene indelingsregel 3b doch algemene indelingsregel 3c toegepast. De middelen 6 tot en met 8 kunnen derhalve evenmin tot cassatie leiden.

4.2.5. Middel 9 gaat ervan uit dat voor de toepassing van het Communautair douanewetboek een door het Dispute Settlement Body van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in het kader van een geschil over de naleving van de Overeenkomst inzake de handel in informatietechnologieproducten (ITA) gegeven oordeel over de uitleg van een tariefpost in het Geharmoniseerd Systeem prevaleert boven de uitleg die het Hof van Justitie eerder heeft gegeven aan de met die tariefpost overeenkomende tariefpost in de GN. Dit volgt echter niet uit het recht van de Unie, in het bijzonder ook niet uit de voorrang die blijkens de rechtspraak van het Hof van Justitie bepalingen van door de Europese Unie goedgekeurde verdragen kunnen hebben boven bepalingen van afgeleid gemeenschapsrecht. Het middel kan daarom niet tot cassatie leiden.

4.2.6. Middel 10, ten slotte, acht het rechtens onbestaanbaar dat een rechter in de ene lidstaat van de Europese Unie A in een andere tariefpost van de GN indeelt dan een rechter in een andere lidstaat heeft gedaan. Ook dit middel kan niet tot cassatie leiden. In het arrest Kip e.a. heeft het Hof van Justitie het rechtskader omschreven waarbinnen de indeling van een multifunctioneel apparaat als A moet worden bepaald, en het aan de nationale rechter overgelaten om op basis van een beoordeling van de objectieve kenmerken van een concreet apparaat dat rechtskader in een voorliggend geval in te vullen. Indien door een verschil in de wijze waarop en/of in de mate van volledigheid waarmee in het geding voor de rechter partijen de feiten hebben gepresenteerd of door een verschil in rechterlijke waardering van de feiten de invulling van het gegeven rechtskader in het ene geding tot een andere uitkomst leidt dan in het andere geding, tast dit de rechtseenheid waarin de prejudiciële procedure van artikel 267 VWEU wil voorzien niet aan.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.H.W.M. Sterk, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2013.