Home

Hoge Raad, 25-04-2014, ECLI:NL:HR:2014:981, 12/03772

Hoge Raad, 25-04-2014, ECLI:NL:HR:2014:981, 12/03772

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 april 2014
Datum publicatie
25 april 2014
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:981
Formele relaties
Zaaknummer
12/03772

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting, artikelen 4, 7, en 11, lid 1, aanhef en letter o, van de Wet op de omzetbelasting 1968; de aan de deelnemende scholen berekende bedragen zijn niet aan te merken als kosten voor gemene rekening.

Uitspraak

25 april 2014

nr. 12/03772

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 juni 2012, nr. 11/01012, betreffende een op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting.

1 Het geding in feitelijke instanties

Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 oktober 2009 tot en met 31 december 2009 op aangifte een bedrag aan omzetbelasting voldaan. Belanghebbende heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf, welk verzoek bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 11/442) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 17 juli 2013 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

3 Beoordeling van de middelen

3.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1.

Belanghebbende, ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet), geeft aan de haar toebehorende [A-school] onderwijs als bedoeld in artikel 11, lid 1, aanhef en letter o, van de Wet.

3.1.2.

Belanghebbende verzorgt sinds jaar en dag niet alleen de administratie van de eigen school maar ook administraties van scholen van andere onderwijsinstellingen (hierna: de instellingen). Het betreft salarisadministraties, personeelsadministraties en financiële administraties. De werkzaamheden worden verricht in een door belanghebbende gehuurd pand dat daarvoor speciaal is ingericht.

3.1.3.

Tot 1 januari 2009 verrichtte belanghebbende de hiervoor in 3.1.2 vermelde werkzaamheden jegens de instellingen tegen een vergoeding. Deze werkzaamheden waren vrijgesteld van omzetbelasting (artikel 11, lid 1, letter u, van de Wet in samenhang gelezen met het met ingang van 1 januari 2009 vervallen artikel 9, lid 1, letter c, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968).

3.1.4.

Naar aanleiding van het vervallen zijn van de hiervoor in 3.1.3 bedoelde vrijstelling is belanghebbende met de instellingen overeengekomen dat de door deze te betalen bedragen voor het voeren van de administraties voortaan zouden worden berekend op basis van de met het uitvoeren van de werkzaamheden gemoeide kosten. Voor iedere school, met inbegrip van de hiervoor in 3.1.1 vermelde [A-school], zou een percentage van de totale kosten gelden. Op grond van deze overeenstemming belast belanghebbende met ingang van 1 januari 2009 aan elke instelling een deel van de door haar begrote kosten zonder winstopslag door, behoudens het deel van deze kosten dat de [A-school] aangaat. Deze doorbelasting is afhankelijk van de pakketkeuze van de desbetreffende instelling en vindt plaats volgens een verdeelsleutel die is neergelegd in een daartoe opgestelde, maar niet ondertekende, concept ‘kostenverdelingsovereenkomst’ (hierna: de conceptovereenkomst). De verdeelsleutel is gebaseerd op het aantal boekingsregels van een voorafgaand jaar en op het aantal ‘subdienstverhoudingen’.

3.1.5.

Belanghebbende heeft ter zake van de hiervoor in 3.1.4 bedoelde doorbelastingen op aangifte omzetbelasting voldaan en daartegen bezwaar gemaakt, aangezien het naar haar mening gaat om het verdelen van voor gemene rekening gemaakte kosten, zodat aan de doorbelastingen geen diensten in de zin van de Wet ten grondslag liggen. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de doorbelastingen vergoedingen zijn voor het verrichten van diensten in de zin van de Wet.

3.2.

Het Hof heeft vooropgesteld dat van kosten voor gemene rekening sprake is ingeval kosten, gemaakt ten behoeve van verschillende ondernemers, in eerste instantie door één van hen worden betaald en voor het werkelijke bedrag volgens een tevoren vaststaande verdeelsleutel over deze ondernemers worden omgeslagen, terwijl het risico van die kosten allen volgens de overeengekomen verdeelsleutel aangaat. Hiervan uitgaande heeft het Hof geoordeeld dat de door belanghebbende vanaf 1 januari 2009 van de instellingen ontvangen bedragen niet kunnen worden aangemerkt als een deel van voor gemene rekening gemaakte kosten, onder meer aangezien belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het risico van de kosten belanghebbende en de instellingen volgens de vaste verdeelsleutel aangaat.

3.3.1.

De middelen I tot en met IV richten zich met rechts- en motiveringsklachten tegen het hiervoor in 3.2 weergegeven oordeel van het Hof. De middelen betogen onder meer dat belanghebbende en de instellingen zijn overeengekomen dat de kosten, inclusief de risico’s, hen allen aangaan en dat zij ook dienovereenkomstig hebben gehandeld.

3.3.2.

Indien een ondernemer betalingen verricht aan een andere ondernemer moet als regel ervan worden uitgegaan dat deze betalingen de tegenwaarde voor een prestatie vormen (zie HR 1 maart 2002, nr. 36020, ECLI:NL:HR:2002:AD9708, BNB 2002/141) en dat die prestatie is verricht door de ondernemer aan wie de betalingen zijn verricht. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering ingeval de ondernemer aan wie de betalingen zijn verricht de daaraan ten grondslag liggende kosten voor gemene rekening met andere ondernemers heeft gemaakt (kosten voor gemene rekening). Het ligt op de weg van de partij die zich op deze uitzondering beroept de daarvoor benodigde feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken.

Er is sprake van kosten voor gemene rekening indien kosten worden gemaakt ten behoeve van twee of meer ondernemers (hierna: de deelnemende ondernemers) die in eerste instantie door een van hen worden betaald en voor het werkelijke bedrag volgens een tevoren vaststaande verdeelsleutel over de deelnemende ondernemers worden omgeslagen, terwijl het risico van die kosten allen volgens de overeengekomen verdeelsleutel aangaat (zie HR 23 april 1997, nr. 32166, ECLI:NL:HR:1997:AA2154, BNB 1997/301).

3.3.3.

Met zijn hiervoor in 3.2 weergegeven vooropstelling heeft het Hof niet miskend hetgeen hiervoor in 3.3.2 is overwogen. Voorts berust ’s Hofs oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het risico van de kosten belanghebbende en de instellingen volgens de vaste verdeelsleutel aangaat op een waardering van feitelijke aard, die in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst. De middelen I tot en met IV falen derhalve.

3.3.4.

Middel V kan evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4 Proceskosten

5 Beslissing