Hoge Raad, 13-02-2015, ECLI:NL:HR:2015:278, 14/02082
Hoge Raad, 13-02-2015, ECLI:NL:HR:2015:278, 14/02082
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 februari 2015
- Datum publicatie
- 13 februari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:278
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2302, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2014:838, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 14/02082
Inhoudsindicatie
Art. 6:17, lid 1, letter e, Wet IB 2001; thuisblijvende ouder om medische redenen niet in staat voor kinderen te zorgen; kosten kinderdagverblijf niet als ‘extra gezinshulp’ aftrekbaar.
Uitspraak
13 februari 2015
nr. 14/02082
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 maart 2014, nr. 13/00356, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. 13/5374) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 12 december 2014 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
2 Beoordeling van de klachten
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende werkt in loondienst; zij heeft een 4-daagse werkweek.
Tot het gezin van belanghebbende en haar echtgenoot behoren twee kinderen, geboren in 2006 respectievelijk 2008. De echtgenoot van belanghebbende is chronisch ziek. Een op 5 maart 2012 door een geneeskundige afgegeven verklaring houdt in, met verwijzing naar de resultaten van medisch onderzoek, dat de echtgenoot van belanghebbende niet geschikt is de kinderen te verzorgen.
Vanaf het jaar 2006 heeft belanghebbende haar kinderen enkele dagen per week naar een kinderopvang gebracht. De daarvoor in rekening gebrachte bedragen heeft zij in haar aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen als ‘extra gezinshulp’ aangemerkt en als persoonsgebonden aftrek in mindering gebracht op het verzamelinkomen. Tot en met de aangifte voor het jaar 2008 heeft de Inspecteur deze aftrek geaccepteerd.
In het jaar 2009 heeft belanghebbende ter zake van de kinderopvang facturen ontvangen ten bedrage van € 15.197,10. De door haar gedane aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2009 vermeldt als ‘uitgaven voor extra gezinshulp voor toepassing drempel’ € 15.197, en als ‘totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten’ € 12.316.
Bij het opleggen van de definitieve aanslag heeft de Inspecteur op de zojuist genoemde aangifte een correctie aangebracht ter grootte van het gehele bedrag van € 12.316 aan specifieke zorgkosten.
Voor het Hof was in geschil of de door belanghebbende gedragen kosten voor kinderopvang aangemerkt kunnen worden als uitgaven voor extra gezinshulp als bedoeld in artikel 6.17, lid 1, letter e, Wet IB 2001. Het Hof heeft geoordeeld dat er een te ver verwijderd verband is tussen de kosten van de kinderopvang en de invaliditeit van belanghebbendes echtgenoot om te kunnen vaststellen dat die kosten door de ziekte zijn opgeroepen, nog daargelaten dat bij kinderopvang in beginsel niet kan worden gesproken van ‘extra gezinshulp’.
Dit oordeel wordt in cassatie tevergeefs bestreden. Terecht heeft het Hof bepalend geacht dat artikel 6.17, lid 1, Wet IB 2001 een limitatieve opsomming van specifieke zorgkosten bevat, dat uitgaven voor kinderopvang buitenshuis in die opsomming niet worden genoemd en die uitgaven ook niet zijn aan te merken als uitgaven voor extra gezinshulp (vgl. HR 29 oktober 1975, nr. 17738, BNB 1975/261).
Voorts klaagt belanghebbende over het oordeel van het Hof dat het accepteren van de aftrekpost in voorgaande jaren geen in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt. Ook deze klacht faalt (vgl. onderdeel 5.6 van de conclusie van de Advocaat-Generaal).
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.