Hoge Raad, 03-06-2016, ECLI:NL:HR:2016:1041, 15/03704
Hoge Raad, 03-06-2016, ECLI:NL:HR:2016:1041, 15/03704
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 3 juni 2016
- Datum publicatie
- 3 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2016:1041
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:193, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2015:1893, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/03704
Inhoudsindicatie
Art. 117, 119 en 129 Waterschapswet; art. 16, lid 1, AWR. Heffing watersysteemheffing eigenaren resp. ingezetenen bij afzonderlijke aanslagen
Uitspraak
3 juni 2016
nr. 15/03704
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 1 juli 2015, nrs. BK‑15/00147 en BK‑15/00148, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 14/2956 en SGR 14/4447) betreffende aanslagen die de heffingsambtenaar van het Openbaar Lichaam Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland (hierna: de heffingsambtenaar) belanghebbende heeft opgelegd met betrekking tot de jaren 2013 en 2014. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het dagelijks bestuur van het Openbaar Lichaam Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 24 maart 2016 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Beoordeling van de middelen
De heffingsambtenaar heeft – voor zover in cassatie aan de orde – belanghebbende de navolgende aanslagen opgelegd:
Dag-tekening |
Soort belasting |
Periode |
Heffings-maatstaf |
Tarief |
Bedrag |
|
i |
31 maart 2013 |
Watersysteem-heffing ingezetenen |
1 januari 2013 |
Woonruimte |
€ 90,40 |
€ 90,40 |
ii |
31 oktober 2013 |
Watersysteem-heffing eigenaren |
1 januari 2013 |
WOZ-waarde € 745.000 |
0,017500% |
€ 130,38 |
iii |
31 maart 2014 |
Watersysteem-heffing ingezetenen |
1 januari 2014 |
Woonruimte |
€ 97,63 |
€ 97,63 |
iv |
30 april 2014 |
Watersysteem-heffing eigenaren |
1 januari 2014 |
WOZ-waarde € 680.000 |
0,02150% |
€ 146,20 |
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor bij (ii) en (iv) vermelde aanslagen bezwaar gemaakt en, nadat de heffingsambtenaar die bezwaren ongegrond had verklaard, in beroep en in hoger beroep de stelling betrokken dat deze bij (ii) en (iv) vermelde aanslagen – gelet op de hiervoor bij (i) en (iii) genoemde aanslagen – moeten worden beschouwd als navorderingsaanslagen die de heffingsambtenaar heeft opgelegd in verband met een feit dat hem bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn (artikel 16, lid 1, laatste volzin, AWR).
Het Hof heeft geoordeeld dat van navorderingsaanslagen geen sprake is. Daartoe heeft het Hof overwogen dat krachtens artikel 117 van de Waterschapswet onder de naam ‘watersysteemheffing’ vier afzonderlijke belastingen kunnen worden geheven, waaronder een belasting die wordt geheven van ingezetenen en een belasting die wordt geheven van degene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot van een gebouwde onroerende zaak heeft, terwijl degene die, zoals belanghebbende, zowel ingezetene van het desbetreffende waterschap is, als eigenaar van een in het gebied van dat waterschap gelegen woning, deze beide belastingen is verschuldigd.
Voorts, zo overwoog het Hof, is de heffingsambtenaar niet verplicht de aanslagen in de beide belastingen, die wel worden aangeduid als ‘ingezetenenheffing’ of ‘watersysteemheffing ingezetenen’, respectievelijk ‘watersysteemheffing eigenaren’ of ‘watersysteemheffing gebouwd’ op één aanslagbiljet te verenigen. Indien de heffingsambtenaar ervoor kiest de beide aanslagen na elkaar op te leggen en bekend te maken, maakt dat de laatst bekendgemaakte aanslag geen navorderingsaanslag, aldus het Hof.
Het tegen dit oordeel gerichte eerste middel faalt op de gronden, vermeld in de onderdelen 5.12 tot en met 5.18 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.
De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.