Home

Hoge Raad, 12-08-2016, ECLI:NL:HR:2016:1900, 15/02666

Hoge Raad, 12-08-2016, ECLI:NL:HR:2016:1900, 15/02666

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 augustus 2016
Datum publicatie
12 augustus 2016
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:1900
Formele relaties
Zaaknummer
15/02666

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Artt. 3.90 en 3.92 Wet IB 2001. Geen TBS-vordering na verrekening vordering op BV met door de BV zonder toestemming van de Ontvanger overgenomen belastingschuld van de dga.

Uitspraak

12 augustus 2016

nr. 15/02666

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 april 2015, nr. 13/00128, op het hoger beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. AWB 12/1941) betreffende de afwijzing van een verzoek om herziening van de aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 15 maart 2016 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Beoordeling van het middel

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

Belanghebbende bezat tot begin januari 2008 alle certificaten van aandelen A in een besloten vennootschap (hierna: de BV). Bij akte van 2 januari 2008 heeft belanghebbende aan ieder van zijn drie dochters certificaten van aandelen A geschonken onder de last hem daarbij een bedrag schuldig te erkennen. Op 20 december 2010 bedroeg het totaal van de door de dochters schuldig gebleven bedragen € […] (hierna: de vorderingen).

2.1.2.

Belanghebbende was ten gevolge van de schenking van de certificaten van aandelen inkomstenbelasting verschuldigd. Voor het verschuldigde bedrag (hierna: de belastingschuld) werd renteloos uitstel van betaling verleend op de voet van artikel 25, lid 9, Invorderingswet 1990. Jaarlijks diende een tiende gedeelte van de belastingschuld te worden betaald. Op 20 december 2010 bedroeg de contante waarde van de belastingschuld nog € […].

2.1.3.

Bij overeenkomst van 20 december 2010 tussen belanghebbende en de BV is bepaald dat de BV de vorderingen ten bedrage van € […] en de belastingschuld met op dat moment een contante waarde van € […] overneemt van belanghebbende. De overeengekomen ‘koopprijzen’ ter zake van de vorderingen en de belastingschuld kwamen ingevolge de overeenkomst onderling tot verrekening, terwijl het restant van de koopprijs van de vorderingen zou worden verrekend met een bestaande rekening-courantschuld van belanghebbende aan de BV. Met betrekking tot de overname van de belastingschuld is voorts het volgende overeengekomen:

“De Ontvanger van de Belastingdienst zal geen toestemming verlenen voor de schuldovername zoals bedoeld in artikel 6:155 Burgerlijk Wetboek. Desalniettemin blijft de schuldovername in de onderlinge verhouding tussen [de BV] en [belanghebbende] van kracht. [Belanghebbende] realiseert zich dat hij door de Ontvanger van de Belastingdienst kan worden aangesproken voor de voldoening van de Belastingschuld. Zodra hij wordt aangesproken, zal hij [de BV] daarvan onverwijld in kennis stellen. [De BV] zal na ontvangst van een kennisgeving zoals in de vorige zin bedoeld zorgdragen voor tijdige voldoening aan de Ontvanger van de Belastingdienst van het verschuldigde bedrag.”

2.1.4.

De Inspecteur is bij het opleggen van de voorlopige aanslag voor het jaar 2010 van belanghebbendes aangifte afgeweken en heeft als resultaat uit overige werkzaamheden een rentebate uit hoofde van een vordering op de BV over de periode van 20 december 2010 tot en met 31 december 2010 in aanmerking genomen, berekend als volgt: vier percent van € […] x 11/365 = € […] (hierna: de correctie).

2.2.

Voor het Hof was in geschil of belanghebbende tot het bedrag van de correctie een resultaat heeft genoten als bedoeld in artikel 3.90 gelezen in samenhang met artikel 3.92 Wet IB 2001.

2.3.

Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Het Hof is met partijen van oordeel dat de schuldoverneming van de belastingschuld door de BV niet werkt tegenover de schuldeiser, omdat de Ontvanger voor de schuldoverneming geen toestemming als bedoeld in de tweede volzin van artikel 6:155 BW heeft gegeven. Het Hof leidt uit de hiervoor in 2.1.3 vermelde overeenkomst af dat wel de draagplicht van de belastingschuld van belanghebbende op de BV is overgegaan. De belastingschuld komt derhalve sedertdien voor rekening en risico van de BV en gaat belanghebbende economisch niet meer aan, aldus het Hof. Op grond van het voorgaande is het Hof tot de slotsom gekomen dat de hiervoor in 2.1.4 bedoelde vordering niet bestond en dat belanghebbende dientengevolge geen resultaat ter grootte van de correctie heeft genoten.

2.4.

Tegen deze oordelen van het Hof keert zich het middel met het betoog dat met betrekking tot de belastingschuld geen schuldoverneming in de zin van artikel 6:155 BW tot stand is gekomen, dat belanghebbende daarom de enige is die draagplichtig is jegens de Ontvanger en dat de belastingschuld ook in economische zin belanghebbende nog aanging.

2.5.1.

In cassatie gaat het om de vraag of voor de toepassing van artikel 3.92 Wet IB 2001 na de hiervoor in 2.1.3 vermelde overeenkomst van 20 december 2010 belanghebbende nog een vordering op de BV had ten bedrage van € […].

2.5.2.

Het Hof heeft aan zijn oordeel dat belanghebbende niet een vordering heeft op de BV ten grondslag gelegd dat de draagplicht van de belastingschuld van belanghebbende op de BV is overgegaan en dat ingeval de Ontvanger de belastingschuld geheel of gedeeltelijk kwijtscheldt, dit voordeel de BV toevalt. Het heeft daaraan de gevolgtrekking verbonden dat het belang bij de belastingschuld niet langer belanghebbende maar de BV aangaat, waartegenover staat dat de terzake tussen belanghebbende en de BV overeengekomen koopprijs tot verrekening is gekomen op de wijze als hiervoor in 2.1.3 omschreven, zodat van een vordering van belanghebbende op de BV terzake geen sprake is. ‘s Hofs oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Zij zijn ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

2.6.

Op grond van het hiervoor in 2.5.2 overwogene faalt het middel.

3 Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4 Beslissing