Hoge Raad, 25-11-2016, ECLI:NL:HR:2016:2661, 16/01409
Hoge Raad, 25-11-2016, ECLI:NL:HR:2016:2661, 16/01409
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 november 2016
- Datum publicatie
- 25 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2016:2661
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:755, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2016:237, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 16/01409
Inhoudsindicatie
Artikel 6.13 Wet IB 2001. Aftrek voor levensonderhoud van kinderen. In dit geval is sprake van een pleegkind van belanghebbende.
Uitspraak
25 november 2016
nr. 16/01409
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 3 februari 2016, nr. BK‑15/00334, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 14/10666) betreffende de aan [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) voor het jaar 2011 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 5 juli 2016 geconcludeerd tot het ongegrond verklaren van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2016:755).
2 Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende heeft bij haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2011 persoonsgebonden aftrek opgevoerd ter zake van uitgaven voor het levensonderhoud van D. D is de dochter van de ex-partner van belanghebbendes echtgenoot. De Inspecteur heeft deze aftrek geweigerd.
Voor het Hof was in geschil of D kan worden aangemerkt als pleegkind van belanghebbende. Het geschil spitste zich toe op de vraag was voldaan aan de zogenoemde opvoedingseis. Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Hiertegen richt zich het middel.
Het middel faalt op de gronden vermeld in de onderdelen 7.7 tot en met 7.14 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.