Home

Hoge Raad, 29-04-2016, ECLI:NL:HR:2016:751, 15/00470

Hoge Raad, 29-04-2016, ECLI:NL:HR:2016:751, 15/00470

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
29 april 2016
Datum publicatie
29 april 2016
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:751
Formele relaties
Zaaknummer
15/00470

Inhoudsindicatie

Art. 52a, lid 1, AWR. Rekeningenproject. Informatiebeschikking voor het jaar 2009. Onbegrijpelijk oordeel Hof dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende een rekening bij de KB-Luxbank heeft aangehouden.

Uitspraak

29 april 2016

nr. 15/00470

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2014, nr. 13/01227, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 13/1271) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, lid 1, AWR. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie van belanghebbende

Het beroepschrift in cassatie bevat, hoewel artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb dit vereist, niet de gronden van het beroep.

Bij aangetekende brief van 11 februari 2015, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, heeft de griffier van de Hoge Raad belanghebbende in de gelegenheid gesteld dat verzuim te herstellen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Nu herstel van het verzuim niet heeft plaatsgevonden, zal de Hoge Raad met toepassing van het bepaalde in artikel 6:6 Awb het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk verklaren.

3 Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel

3.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1.

De in dit geding bestreden beschikking houdt verband met het zogenoemde Rekeningenproject dat is gestart naar aanleiding van informatie over bankrekeningen bij de in Luxemburg gevestigde Kredietbank Luxembourg (hierna: KB-Lux).

3.1.2.

Op basis van deze informatie heeft de Inspecteur belanghebbende onder andere navorderingsaanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 1990 en vermogensbelasting voor het jaar 1991 opgelegd.

In het tegen die aanslagen ingestelde hoger beroep heeft het Gerechtshof Amsterdam, na verwijzing door de Hoge Raad, in een op 19 juli 2012 gedane uitspraak melding gemaakt van een onherroepelijk geworden uitspraak van de strafrechter waarbij bewezen is geacht dat belanghebbende opzettelijk onjuiste aangiften IB/PVV voor de jaren 1996 tot en met 1999 heeft gedaan, en als vaststaand feit is aangemerkt dat belanghebbende en zijn echtgenote rechthebbenden waren van de in Luxemburg aangehouden bankrekeningen met een tenaamstelling die overeenkomt met hun beider namen.

3.1.3.

In zijn op 25 januari 2012 ingediende aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 heeft belanghebbende geen buitenlandse bankrekening opgegeven.

3.1.4.

Bij brief van 10 oktober 2012 heeft de Inspecteur belanghebbende onder verwijzing naar de artikelen 47 en 49 van de AWR gevraagd om inlichtingen en gegevens te verstrekken met betrekking tot de bij KB-Lux aangehouden bankrekening(en) en, indien deze niet meer bestaat, waar het eerder op die rekening(en) gestalde vermogen in 2009 is aangehouden.

Belanghebbende heeft op deze brief niet gereageerd.

3.1.5.

Met dagtekening 22 oktober 2012 heeft de Inspecteur ten aanzien van de inzake de IB/PVV op te leggen aanslag voor het jaar 2009 de in dit geding bestreden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de AWR gegeven.

Voor het Hof was in geschil of die beschikking in stand kan blijven.

3.2.1.

In de bestreden uitspraak is overwogen dat eerst ter zitting is gebleken dat het Gerechtshof Amsterdam in zijn hiervoor (in onderdeel 3.1.2) genoemde uitspraak ten onrechte ervan is uitgegaan dat het aldaar aangehaalde, in de strafzaak tegen belanghebbende gewezen, vonnis onherroepelijk was, en dat dit vonnis in hoger beroep is vernietigd waarna belanghebbende is vrijgesproken van hetgeen hem was tenlastegelegd. Daarom heeft het Hof de uitspraak van (de belastingkamer van) het Gerechtshof Amsterdam niet aangemerkt als een zelfstandig oordeel omtrent de vraag of belanghebbende rekeninghouder bij KB-Lux is of is geweest.

3.2.2.

Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat de Inspecteur ten aanzien van de identificatie van belanghebbende als rekeninghouder bij KB-Lux niets anders resteert dan niet-onderbouwde stellingen aangaande de namen van belanghebbende en zijn echtgenote in een renseignement betreffende een op 31 januari 1994 aanwezig saldo op een Luxemburgse bankrekening en de omstandigheid dat belanghebbende en zijn echtgenote “uniek zijn geïdentificeerd”. Daarmee, aldus het Hof, heeft de Inspecteur onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een redelijk vermoeden bestaat dat de gevraagde inlichtingen en gegevens van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing van belanghebbende over het jaar 2009.

Op die grond heeft het Hof de informatiebeschikking vernietigd.

3.3.1.

Blijkens de aan de Hoge Raad toegezonden stukken, waaronder de in hoger beroep voorgedragen pleitnota van de Inspecteur, heeft deze ter ondersteuning van zijn standpunt dat de informatiebeschikking terecht is gegeven mede een beroep gedaan op een ten aanzien van belanghebbende gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de Rechtbank Gelderland (vonnis van 7 juli 2014, nr. C/05/263733/KG ZA 14-218, ECLI:NL:RBGEL:2014:4348). Daarbij heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat belanghebbende, van wie voldoende aannemelijk is dat hij op 31 januari 1994 over de buitenlandse bankrekening beschikte, krachtens artikel 47 van de AWR gehouden is de door de Inspecteur verlangde gegevens en inlichtingen te verstrekken. Voorts heeft de Inspecteur gewezen op de publicatie van dit vonnis waaruit blijkt dat de voorzieningenrechter zich rekenschap heeft gegeven van de omstandigheid dat belanghebbende in hoger beroep is vrijgesproken van hetgeen hem in de strafzaak was tenlastegelegd, en dat ook in de tot vrijspraak strekkende overwegingen van (de strafkamer in) het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden als vaststaand feit is aangemerkt dat belanghebbende en zijn echtgenote in het jaar 1994 een rekening bij KB-Lux hadden met een saldo van Hfl 490.505,75.

3.3.2.

Het Hof heeft aan zijn oordeel ten grondslag gelegd dat de Inspecteur ten aanzien van de identificatie van belanghebbende als rekeninghouder bij KB-Lux zich enkel heeft beroepen op niet-onderbouwde stellingen dienaangaande. Dit oordeel is in het licht van hetgeen hiervoor in onderdeel 3.3.1 is overwogen onbegrijpelijk.

3.3.3.

Het middel slaagt. ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4 Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5 Beslissing