Home

Hoge Raad, 08-12-2017, ECLI:NL:HR:2017:3085, 14/00580

Hoge Raad, 08-12-2017, ECLI:NL:HR:2017:3085, 14/00580

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 december 2017
Datum publicatie
8 december 2017
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:3085
Formele relaties
Zaaknummer
14/00580

Inhoudsindicatie

Douanerechten; artt. 29, 78, en 236 CDW; art. 145 UCDW; eindarrest na HvJ 12 oktober 2017, X B.V., C-661/15.

Uitspraak

8 december 2017

nr. 14/00580

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 20 december 2013, nrs. AWB 13/1936 en AWB 13/1955, na beantwoording van de door de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vragen.

1 Geding in cassatie

Voor een overzicht van het geding in cassatie tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 4 december 2015, nr. 14/00580, ECLI:NL:HR:2015:3464, BNB 2016/66, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.

Bij arrest van 12 oktober 2017, X B.V., C-661/15, ECLI:EU:C:2017:753, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:

“1) Artikel 145, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 444/2002 van de Commissie van 11 maart 2002, gelezen in samenhang met artikel 29, leden 1 en 3, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op een situatie als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarin wordt vastgesteld dat op de datum van aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer van een goed het met de fabricage samenhangende risico bestaat dat dit goed bij gebruik ervan defect zal raken, en de verkoper om die reden ter nakoming van een contractuele garantieverplichting jegens de koper aan deze een prijsvermindering toekent in de vorm van een vergoeding van de kosten die de koper heeft gemaakt om het goed zodanig aan te passen dat het genoemde risico wordt uitgesloten.

2) Artikel 145, lid 3, van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 444/2002, is ongeldig voor zover deze bepaling voorziet in een termijn van twaalf maanden vanaf de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer van de goederen waarbinnen de wijziging van de werkelijk betaalde of te betalen prijs moet plaatsvinden.”

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op dit arrest.

2 Nadere beoordeling van de middelen

2.1.

Uit de hiervoor in onderdeel 1 weergegeven verklaring voor recht volgt dat de in cassatie bestreden oordelen van de Rechtbank, weergegeven in 2.2.1 en 2.2.2 van het hiervoor in onderdeel 1 vermelde arrest van de Hoge Raad, getuigen van een onjuiste rechtsopvatting. De middelen slagen derhalve.

2.2.

Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, kan de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De onderhavige twee verzoeken om terugbetaling moeten, voor zover de Inspecteur dat nog niet bij zijn uitspraak op bezwaar heeft gedaan, worden toegewezen.

3 Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor de Rechtbank.

4 Beslissing