Home

Rechtbank Noord-Holland, 20-12-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:12508, AWB-13_1936

Rechtbank Noord-Holland, 20-12-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:12508, AWB-13_1936

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
20 december 2013
Datum publicatie
29 januari 2014
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2013:12508
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-13_1936
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024]

Inhoudsindicatie

Douane. Douanewaarde; artikel 145 van de Toepassingsverordening Communautair douanewetboek.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

Zaaknummers: AWB 13/1936 en 13/1955

Uitspraakdatum: 20 december 2013

Uitspraak van de meervoudige kamer in de gedingen tussen

[X] B.V., gevestigd te[Z], eiseres,

gemachtigde: L.E.C. Kanters,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Nijmegen, verweerder.

1 Procesverloop

Verweerder heeft bij twee beschikkingen van 9 juni 2010 het verzoek van eiseres om terugbetaling op grond van artikel 236 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) afgewezen. De beschikking met het kenmerk [NUMMER 1] heeft betrekking op een [AUTOMERK/TYPE] (VIN: [NUMMER 2]) en een [AUTOMERK/TYPE] (VIN: [NUMMER 3]). De beschikking met het kenmerk [NUMMER 4] heeft betrekking op een [AUTOMERK/TYPE] (VIN: [NUMMER 5]) en een [AUTOMERK/TYPE] (VIN: [NUMMER 6]).

Bij uitspraak op bezwaar van 28 februari 2013 heeft verweerder het bezwaar tegen de beschikking met het kenmerk [NUMMER 1] gegrond verklaard en terugbetaling verleend voor een bedrag van € 29,60 voor de [AUTOMERK/TYPE]. De terugbetaling voor de [AUTOMERK/TYPE] is geweigerd.

Bij uitspraak op bezwaar van 28 februari 2013 heeft verweerder het bezwaar tegen de beschikking met het kenmerk [NUMMER 4] ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Onder zaaknummer 13/1936 wordt behandeld het verzoek om terugbetaling van € 6,45 voor de [AUTOMERK/TYPE]. Onder zaaknummer 13/1955 wordt behandeld de verzoeken om terugbetaling van € 3,56 en € 3,11 voor de [AUTOMERK/TYPE].

Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2013. Namens eiseres is verschenen de gemachtigde, bijgestaan door zijn kantoorgenoten mr. [A] en [B]. Namens verweerder zijn verschenen mr. B.C. Brouwer en W.J.A. Giesen.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

Eiseres is in Nederland importeur van vervoermiddelen die in Japan gefabriceerd zijn door [A BEDRIJF] Ltd. Eiseres was ten tijde van de invoer van de vervoermiddelen vergunninghouder entrepot type E met gebruik van de domiciliëringsprocedure.

2.2.

Eiseres heeft aangifte gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van de onder 2.3 bedoelde auto’s via inschrijving in haar administratie. Voor deze auto’s zijn de douanerechten tijdig betaald na ontvangst van de uitnodiging tot betaling.

2.3.

Bij brief van 10 mei 2010 heeft eiseres op grond van artikel 236 van het CDW ter zake van vier auto’s om terugbetaling verzocht van in totaal € 42,72.

Voor de [AUTOMERK/TYPE] is verzocht om een terugbetaling van € 3,56 vanwege een vervanging van een defecte sponningrubber in het tweede jaar na invoer.

Voor de [AUTOMERK/TYPE] is verzocht om een terugbetaling van € 3,11 vanwege de vervanging van een deurhanger links voor in het derde jaar na invoer.

Voor de [AUTOMERK/TYPE] is verzocht om terugbetaling van € 6,45 vanwege het uit voorzorg vervangen van de stuurkoppeling in verband met een terugroepactie.

Voor de [AUTOMERK/TYPE] is verzocht om een terugbetaling van € 29,60 vanwege de vervanging van een leiding en het verwijderen van foam in verband met een terugroepactie.

2.4.

In een “Overzicht terugroepactie” dat op 28 maart 2013 door de RDW is gepubliceerd, staat, voor zover van belang, het volgende:

Merk/Type [AUTOMERK/TYPE] (M4#)

Categorie defect Motorrijtuigen en aanhangwagens - stuurinrichting

Omschrijving defect De kans bestaat dat de verbinding van de stuurkoppeling op de stuuras los gaat zitten. Dit kan worden herkend door optredend geluid tijdens inparkeren en manouvreren bij lage snelheid. Na verloop van tijd kan dit leiden tot losraken van deze koppeling en onbestuurbaar worden van het voertuig.

(…)

Opmerkingen RDW Deze terugroepactie is door de fabrikant op 15 oktober 2007 aangekondigd.”

3 Geschil

In geschil is of verweerder terecht de verzoeken om terugbetaling voor de [AUTOMERK/TYPE] en de [AUTOMERK/TYPE] heeft afgewezen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of artikel 145, tweede en derde lid, van de Toepassingsverordening Communautair douanewetboek (hierna: TCDW) verbindend is. Indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, is in geschil of voor de [AUTOMERK/TYPE] is voldaan aan de voorwaarde dat deze auto ten tijde van het aanvaarden van de aangifte ten invoer een gebrek vertoonde. Het tweede geschilpunt spitst zich toe op de vraag of de kans op een gebrek een gebrek vormt als bedoeld in artikel 145, tweede lid, sub a, van de TCDW.

4 Beoordeling van het geschil

4.1.1.

Ingevolge artikel 29 van het CDW is de douanewaarde van ingevoerde goederen, voor zover hier van belang, de transactiewaarde van die goederen, dat wil zeggen de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap worden verkocht.

4.1.2.

Ingevolge artikel 145, tweede lid, van de TCDW kan de wijziging, na het in het vrije verkeer brengen van de goederen, door de verkoper ten gunste van de koper van de werkelijke voor de goederen betaalde of te betalen prijs voor het bepalen van de douanewaarde overeenkomstig artikel 29 van het CDW in aanmerking worden genomen wanneer ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:

  1. deze goederen op het in artikel 67 van het CDW bedoelde tijdstip gebreken vertoonden;

  2. de verkoper de wijziging heeft verricht ter uitvoering van een contractuele garantieverplichting bepaald in een vóór het in het vrije verkeer brengen van de genoemde goederen gesloten koopovereenkomst, en

  3. met de gebreken van de goederen niet reeds in het desbetreffende verkoopcontract rekening is gehouden.

4.1.3.

Ingevolge artikel 145, derde lid, van de TCDW mag de werkelijk voor de goederen betaalde of te betalen prijs, zoals gewijzigd overeenkomstig het tweede lid, slechts in aanmerking worden genomen, indien deze wijziging binnen twaalf maanden na de datum van aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer van de goederen is geschied.

4.1.4.

Ingevolge artikel 236, eerste lid, van het CDW wordt tot terugbetaling van rechten bij invoer of van rechten bij uitvoer overgegaan wanneer wordt vastgesteld dat het bedrag van de rechten op het tijdstip van betaling niet wettelijk verschuldigd was, dan wel dat het bedrag in strijd met artikel 220, tweede lid, van het CDW werd geboekt.

Ingevolge artikel 236, tweede lid, van het CDW wordt terugbetaling of kwijtschelding van rechten bij invoer of van rechten bij uitvoer verleend indien bij het betrokken douanekantoor vóór het verstrijken van een termijn van drie jaren te rekenen vanaf de datum waarop genoemde rechten aan de schuldenaar zijn medegedeeld, een daartoe strekkend verzoek wordt ingediend.

4.2.1.

Eiseres stelt zich op het standpunt dat de werkelijke prijs als bedoeld in artikel 29 van het CDW de prijs is die uit de koopovereenkomst voortvloeit. In de koopovereenkomst is ook opgenomen dat de prijs aangepast moet worden als binnen een bepaalde termijn blijkt dat de vervoermiddelen niet of niet langer aan de overeengekomen specificaties voldoen. Eiseres verwijst in dit verband voorts naar Richtlijn 1999/44/EG van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen. De douanewaarde dient altijd te kunnen worden aangepast om deze in lijn te brengen met de economische waarde van de ingevoerde goederen. De economische waarde van goederen met een gebrek is lager dan die van goederen zonder gebrek. Eiseres wijst op punten 20 tot en met 24 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2009, zaak C-256/07, Mitsui & Co. Deutschland GmbH (hierna: het arrest Mitsui). Volgens eiseres is artikel 145, tweede en derde lid, van de TCDW onverbindend, omdat deze een met het CDW strijdige beperking bevat. De Commissie is niet bevoegd om via een uitvoeringsbepaling beperkingen te stellen aan de aanpassing van de douanewaarde op grond van artikel 29 van het CDW (eiseres verwijst onder andere naar de conclusie van de advocaat-generaal bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 28 april 1999, zaak C-405/97, Mövenpick Deutschland GmbH, punten 23 tot en met 25).

4.2.2.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 145, tweede en derde lid, van de TCDW niet onverbindend is. Aangezien de voorwaarden die daarin zijn gesteld niet zijn vervuld, is het verzoek om terugbetaling voor de drie auto’s terecht afgewezen.

4.3.1.

In het arrest Mitsui heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie onder andere het volgende overwogen:

“20 Ter beantwoording van deze vragen zij er allereerst aan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof de communautaire regeling inzake de douanewaarde een billijk, uniform en neutraal systeem beoogt in te voeren, dat het gebruik van willekeurige of fictieve douanewaarden uitsluit (arresten van 6 juni 1990, Unifert, C‑11/89, Jurispr. blz. I‑2275, punt 35, en 19 oktober 2000, Sommer, C‑15/99, Jurispr. blz. I‑8989, punt 25). De douanewaarde moet dus de werkelijke economische waarde van een ingevoerd goed weergeven en rekening houden met alle elementen van dat goed die een economische waarde vertegenwoordigen (zie arrest van 16 november 2006, Compaq Computer International Corporation, C‑306/04, Jurispr. blz. I‑10991, punt 30).

21 Zoals uit de vaststellingen van de verwijzende rechterlijke instantie blijkt, verkocht de Japanse fabrikant-verkoper nieuwe voertuigen aan Mitsui. De opgegeven douanewaarde van de ingevoerde goederen kwam in het hoofdgeding overeen met de prijs die aanvankelijk was overeengekomen tussen de fabrikant‑verkoper en Mitsui. Daar de fabrikant-verkoper een driejarige garantie voor technische of andere gebreken van de verkochte nieuwe voertuigen had verleend, diende hij Mitsui nadien de kosten te vergoeden die in voorkomend geval voor deze laatste in het kader van deze garantie jegens derden waren ontstaan.

22 Indien na de datum waarop een voertuig is ingevoerd blijkt dat dit voertuig op het tijdstip van de invoer ervan gebreken vertoonde, is de werkelijke economische waarde ervan, zoals de advocaat-generaal in punt 21 van zijn conclusie heeft opgemerkt, lager dan de transactiewaarde die is opgegeven op het tijdstip waarop het in het vrije verkeer is gebracht.

23 Het is juist dat artikel 29, leden 1 en 3, van het douanewetboek niet uitdrukkelijk regelt hoe latere wijzigingen van de transactiewaarde, die de grondslag voor de berekening van de douanewaarde vormt, moeten worden behandeld.

24 De werkelijk betaalde of te betalen prijs is evenwel een gegeven dat eventueel moet worden gecorrigeerd, wanneer zulks noodzakelijk is om de vaststelling van een willekeurige of fictieve douanewaarde te voorkomen (zie in die zin arrest van 12 juni 1986, Repenning, 183/85, Jurispr. blz. 1873, punt 16).

(…)

26 Evenzo kan in het hoofdgeding de werkelijk betaalde of te betalen prijs wegens een verborgen gebrek waarvan is bewezen dat het bestond vóórdat de goederen in het vrije verkeer zijn gebracht en nadien tot vergoedingen krachtens een contractuele garantieverplichting heeft geleid, worden verlaagd naar evenredigheid van de vermindering van de handelswaarde van de goederen en bijgevolg ertoe leiden dat de douanewaarde van deze goederen achteraf wordt verminderd.

27 Zoals uit de punten 5 en 6 van de considerans van verordening nr. 444/2002 blijkt, heeft artikel 145, lid 2, van de uitvoeringsverordening op dit punt een oplossing geformuleerd die reeds in artikel 29 van het douanewetboek zelf is aangegeven. Voormeld artikel 145, lid 2, van de uitvoeringsverordening regelt onder welke voorwaarden een wijziging van de voor de in het vrije verkeer gebrachte goederen werkelijk betaalde prijs ten gunste van de verkoper door de koper in aanmerking kan worden genomen voor het bepalen van de douanewaarde. Het betreft hier drie cumulatieve voorwaarden. Deze zijn vervuld wanneer kan worden bewezen dat de goederen op het tijdstip van aanvaarding van de aangifte door de douaneautoriteiten gebreken vertoonden, dat de prijswijziging voortvloeit uit de uitvoering van een contractuele garantieverplichting die voortvloeit uit een vóór het in het vrije verkeer brengen van de genoemde goederen gesloten koopovereenkomst, en dat met de gebreken van de goederen niet reeds in het verkoopcontract rekening is gehouden.

28 Evenzo vormen de betalingen die een verkoper krachtens een garantieovereenkomst aan een koper doet ter vergoeding van de reparatiekosten die de koper door zijn eigen afnemers in rekening worden gebracht, een „wijziging” van de werkelijk betaalde of te betalen prijs, aangezien het begrip „wijziging van de prijs” in voornoemd artikel 145 van de uitvoeringsverordening betrekking heeft op verschillende situaties, waaronder die van een vermindering van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

29 Bijgevolg moeten de eerste twee vragen aldus worden beantwoord dat artikel 29, lid 1 en lid 3, sub a, van het douanewetboek en artikel 145, lid 2, van de uitvoeringsverordening aldus moeten worden uitgelegd dat, wanneer gebreken van goederen die zijn gebleken nadat deze goederen in het vrije verkeer zijn gebracht, maar waarvan is bewezen dat zij reeds daarvóór bestonden, nadien krachtens een contractuele garantieverplichting leiden tot vergoedingen door de fabrikant‑verkoper aan de koper ten belope van de reparatiekosten die deze laatste door zijn eigen afnemers in rekening worden gebracht, deze vergoedingen kunnen leiden tot een vermindering van de transactiewaarde van deze goederen en bijgevolg van de douanewaarde ervan die op basis van de tussen de fabrikant‑verkoper en de koper aanvankelijk overeengekomen prijs was opgegeven.

(…)

35 Hoe dan ook mag blijkens de punten 31 en 32 van het onderhavige arrest de werking die aan een bepaling van gemeenschapsrecht wordt verleend niet indruisen tegen de fundamentele beginselen van de Gemeenschap, met name het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.

36 Ofschoon artikel 145 van de uitvoeringsverordening de rechtszekerheid beoogt te bevorderen door uitdrukkelijk te specificeren wanneer de wijziging van de prijs van de goederen in aanmerking kan worden genomen ingeval deze goederen op het tijdstip van hun invoer gebreken vertonen, zou toepassing van deze bepaling in gevallen zoals aan de orde in het hoofdgeding meebrengen dat afbreuk wordt gedaan aan het gewettigd vertrouwen van de Duitse marktdeelnemers. Zoals de advocaat-generaal in punt 50 van zijn conclusie heeft aangegeven, pasten de Duitse douaneautoriteiten immers de algemene termijn van drie jaar van artikel 236, lid 2, van het douanewetboek toe in gevallen waarin de transactiewaarde van de goederen voor het bepalen van de douanewaarde ervan werd gewijzigd omdat de goederen gebreken vertoonden.”

4.3.2.

De advocaat-generaal heeft in zijn conclusie bij het arrest Mitsui het volgende opgemerkt:

“52. Rekening houdend met het antwoord dat ik op de derde vraag voorstel, schaar ik mij achter het door de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen ingenomen standpunt dat er geen omstandigheden zijn die afdoen aan de geldigheid van artikel 145, leden 2 en 3, van de uitvoeringsverordening, zoals gewijzigd bij verordening nr. 444/2002.”

4.4.

De rechtbank leidt uit het arrest Mitsui en de conclusie van de advocaat-generaal bij laatstgenoemd arrest in samenhang bezien met de tekst en de samenhang van het speciale verslag nummer 23/2000 van de Europese Rekenkamer over de waardebepaling van geïmporteerde goederen voor de douane (douanewaarde), punten 71-75 (Pb. C 84/10 van 14 maart 2001) en de reactie van de Commissie hierop, punten 5 en 6 van de considerans van Verordening (EG) Nr. 444/2002 van de Commissie van 11 maart 2002, af dat de Commissie uiteindelijk van mening was dat verlaging van de douanewaarde als gevolg van reparaties op basis van een door de fabrikant verstrekte garantie op de voet van artikel 29 van het CDW mogelijk is. Met de invoering van artikel 145, tweede en derde lid, van de TCDW heeft de Commissie een uniforme handelwijze ingevoerd en een einde willen maken aan de gesignaleerde verschillen tussen de handelwijze van de douaneautoriteiten in de verschillende lidstaten. In Duitsland was het bijvoorbeeld mogelijk om op de voet van artikel 236 van het CDW binnen drie jaar om terugbetaling te vragen naar aanleiding van dergelijke reparaties. In het arrest Mitsui heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie uitgesproken dat deze handelwijze uitsluitend op basis van het vertrouwensbeginsel nog kon worden toegepast op aangiften ten invoer die vóór 19 maart 2002 (de datum van inwerkingtreding van Verordening (EG) Nr. 444/2002) zijn ingediend. Uit de punten 27 tot en met 29 van het arrest Mitsui kan worden afgeleid dat de voorwaarden van artikel 145, tweede lid, van de TCDW niet in strijd zijn met (artikel 29 van) het CDW. Indien dit anders was, had het Hof van Justitie van de Europese Unie deze voorwaarden immers niet zo uitgebreid hoeven bespreken, maar kunnen volstaan met de constatering dat c.q. in hoeverre deze onverbindend zijn.

4.5.

Uit hetgeen onder 4.4 is overwogen, vloeit voort dat artikel 236 van het CDW niet van toepassing is op de onderhavige situatie. Indien dit wel het geval zou zijn geweest, had het Hof van Justitie van de Europese Unie kunnen volstaan met dit oordeel. Het was dan niet nodig geweest om hetzelfde resultaat te bewerkstelligen met een algemeen beginsel van Unierecht, zoals het vertrouwensbeginsel. Uit punt 36 van het arrest Mitsui (“de algemene termijn van drie jaar van artikel 236, lid 2, van het douanewetboek”) leidt de rechtbank af dat het Hof van Justitie van de Europese Unie van oordeel is dat de Commissie een afwijkende termijn heeft mogen stellen en dat artikel 145, derde lid, van de TCDW verbindend is.

4.6.

Gelet op het oordeel over de verbindendheid van artikel 145, tweede en derde lid, van de TCDW is het gelijk wat betreft het eerste geschilpunt aan verweerder.

4.7.

Aangezien artikel 145, tweede en derde lid, van de TCDW verbindend is, is voor de [AUTOMERK/TYPE] in ieder geval niet aan één van de voorwaarden voor verlaging van de douanewaarde van deze auto’s voldaan. De gebreken zijn immers opgetreden in het tweede respectievelijk het derde jaar na invoer. De overige voorwaarden behoeven voor deze auto’s geen bespreking. Verweerder heeft de terugbetaling voor de beide [AUTOMERK/TYPE] terecht geweigerd. Voor de [AUTOMERK/TYPE] is wel aan de temporele voorwaarde van artikel 145, derde lid, van de TCDW voldaan. Tussen partijen is voor deze auto enkel in geschil of de auto op het moment van het aanvaarden van de aangifte ten invoer een gebrek vertoonde.

4.8.

Eiseres stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van de [AUTOMERK/TYPE] er sprake is van een fabricagefout zodat het gebrek reeds bij de invoer aanwezig was. Het is aannemelijk dat, nu alle [AUTOMERK/TYPE]’s op dezelfde wijze worden geproduceerd, het gebrek in alle voertuigen van dit type aanwezig is op het moment van invoer. Verweerder stelt zich op het standpunt dat vanwege de fabricagefout slechts een kans bestond op een gebrek. De kans op een gebrek is geen gebrek zoals bedoeld in artikel 145, tweede lid, sub a, van de TCDW.

4.9.

De rechtbank stelt voorop dat op eiseres de last rust om te bewijzen (punt 27 van het arrest Mitsui) dat aan de in artikel 145, tweede lid, van de TCDW geformuleerde voorwaarden is voldaan. Eiseres heeft het bewijs dat de [AUTOMERK/TYPE] op het moment van het aanvaarden van de aangifte ten invoer reeds een gebrek vertoonde, niet geleverd. In het onder 2.4 geciteerde bericht is slechts vermeld dat er een kans bestaat dat een [AUTOMERK/TYPE] een gebrek heeft. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting verklaard dat de werkplaats die de stuurkoppeling heeft vervangen, voor deze auto niet heeft bevestigd dat het gebrek daadwerkelijk aanwezig was. De werkplaats heeft slechts vermeld dat de stuurkoppeling is vervangen. De rechtbank acht dit onvoldoende, te meer nu eiseres voor de [AUTOMERK/TYPE], waarvoor wel een terugbetaling is verleend, hoewel eveneens sprake was van een terugroepactie, wel het bewijs van een daadwerkelijk gebrek kon leveren. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de kans op of de mogelijkheid van een gebrek niet voldoende is. Verweerder heeft de terugbetaling voor de [AUTOMERK/TYPE] terecht geweigerd te verlenen.

4.10.

Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

5 Proceskosten

6 Beslissing