Home

Hoge Raad, 21-04-2017, ECLI:NL:HR:2017:717, 16/02859

Hoge Raad, 21-04-2017, ECLI:NL:HR:2017:717, 16/02859

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 april 2017
Datum publicatie
21 april 2017
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:717
Formele relaties
Zaaknummer
16/02859

Inhoudsindicatie

Art. 6.31 Wet IB. Vervanging parketvloer in monumentenwoning. Beroep op besluit Stcrt. 2016, 13309 faalt.

Uitspraak

21 april 2017

Nr. 16/02859

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 april 2016, nr. BK-15/01072, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 15/3842) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2011 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 31 januari 2017 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2017:54).

2 Beoordeling van de klacht

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

Belanghebbende is sinds 1 juni 2011 eigenaar van een woning, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning). De woning maakt deel uit van het appartementengebouw “[A]” dat bij besluit van 15 april 1994 is aangewezen als rijksmonument. Na de aankoop van de woning heeft belanghebbende daaraan diverse werkzaamheden laten uitvoeren, waaronder het vervangen van de in de woning aanwezige parketvloer door een nieuwe parketvloer.

2.1.2.

In haar aangifte voor het jaar 2011 heeft belanghebbende een bedrag van € 73.182 als uitgaven met betrekking tot een monumentenpand opgevoerd. Hiervan heeft de Inspecteur bij de vaststelling van de aanslag een gedeelte, groot € 20.577, niet in aftrek aanvaard. Tot de niet in aftrek aanvaarde kosten behoorden de met de vervanging van de parketvloer gemoeide kosten ten bedrage van € 10.000.

2.2.1.

Voor het Hof was in geschil of de met de vervanging van de parketvloer gemoeide kosten dienen te worden aangemerkt als uitgaven met betrekking tot een monumentenpand in de zin van artikel 6.31, lid 1, Wet IB 2001.

2.2.2.

Het Hof heeft onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 1988, nr. 25613, ECLI:NL:HR:1988:ZC3909, BNB 1988/321, vooropgesteld dat kosten die in huurverhoudingen door de huurder plegen te worden gedragen niet in aftrek worden toegelaten. De kosten van het leggen van een vloerbedekking, van welke aard dan ook, dienen, bijzondere omstandigheden daargelaten, gerekend te worden tot de kosten die in huurverhoudingen door de huurder plegen te worden gedragen. Niet bijzonder in de voormelde zin is de door belanghebbende gestelde omstandigheid dat de parketvloer, nadat deze is gelegd, een bestanddeel van de woning is omdat hij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan de vloer wordt aangebracht, aldus het Hof.

2.3.1.

Belanghebbende beroept zich in cassatie op het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 7 maart 2016, nr. BLKB 2016/360M (Stcrt. 2016, 13309; hierna: het besluit). Ingevolge paragraaf 3.3 van het besluit kunnen uitgaven voor een parketvloer worden aangemerkt als uitgaven voor monumentenpanden als is voldaan aan drie voorwaarden. Een van die voorwaarden luidt dat de vloer, zoals aanwezig bij aanvang van de werkzaamheden, in bruikbare staat wordt gebracht.

2.3.2.

De Inspecteur heeft in de procedure voor het Hof onweersproken gesteld dat de parketvloer, zoals die bij de aanvang van de werkzaamheden aanwezig was, niet in bruikbare staat is hersteld maar is vervangen door een nieuwe. Aan voornoemde voorwaarde is derhalve niet voldaan. Het beroep op het besluit faalt daarom.

3 Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing