Home

Hoge Raad, 28-09-2018, ECLI:NL:HR:2018:1793, 17/03146

Hoge Raad, 28-09-2018, ECLI:NL:HR:2018:1793, 17/03146

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
28 september 2018
Datum publicatie
28 september 2018
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:1793
Formele relaties
Zaaknummer
17/03146

Inhoudsindicatie

Verordening tot vaststelling van de geldelijke regeling voor de Voorzitter en de leden van de Commissie, de President, de rechters en de griffier van, alsmede de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie, nr. 422/67/EEG. Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746). Geen verplichte verzekering AWBZ bij inkomsten in Nederland voor gepensioneerde ambtenaar van instelling van de EU die tot ten minste 63-jarige leeftijd daar in dienst is geweest.

Uitspraak

28 september 2018

nr. 17/03146

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Sociale Verzekeringsbank te Amstelveen tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 mei 2017, nr. 15/2831 AWBZ, op het hoger beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 14/284) betreffende een besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

De Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) beroep in cassatie ingesteld.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De SVB heeft schriftelijk haar zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht. De SVB heeft tevens in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend en in het incidentele beroep een conclusie van repliek.

De SVB heeft in het incidentele beroep een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 9 april 2018 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van zowel het principale als het incidentele beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2018:423).

Zowel de SVB als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

Belanghebbende heeft gewerkt bij een instelling van de Europese Unie (hierna: EU). Hij is daar tot na zijn 63e levensjaar in dienst gebleven en heeft zijn werkzaamheden in het kader van dat dienstverband in 2010 beëindigd. Sindsdien ontvangt hij een pensioen van de EU. Belanghebbende is na pensionering - op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Verordening (EEG) nr. 422/67/EEG, nr. 5/67/EURATOM van 25 juli 1967 tot vaststelling van de geldelijke regeling voor de Voorzitter en de leden van de Commissie, de President, de rechters en de griffier van, alsmede de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie (hierna: Verordening 422/67), en artikel 72, leden 1 en 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: het Ambtenarenstatuut) – voor ziektekosten verplicht verzekerd gebleven bij de EU. Daarvoor wordt een bijdrage geheven, die maandelijks wordt ingehouden op het EU‑pensioen van belanghebbende.

2.1.2.

Belanghebbende is in 2010 verhuisd naar Nederland. Hij is met ingang van 1 augustus 2012 werkzaamheden gaan verrichten voor een adviesorgaan van de Nederlandse regering, waarvoor hij vacatiegeld ontving. De SVB heeft bij besluit van 7 december 2012 aan belanghebbende medegedeeld dat hij vanwege die werkzaamheden met ingang van 1 oktober 2012 is verzekerd ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) en dat hij daarom verplicht is een ziektekostenverzekering af te sluiten in Nederland.

2.2.1.

Voor de CRvB was in geschil of artikel 11 van Verordening 422/67 en artikel 72, leden 1 en 2, van het Ambtenarenstatuut uitsluiten dat belanghebbende ingevolge de AWBZ verzekerd is in Nederland. Indien die vraag ontkennend zou worden beantwoord, was in geschil of de dubbele heffing van premies voor ziektekostenverzekering die ontstaat door verplichte verzekering bij zowel de EU als in Nederland, leidt tot schending van het beginsel van vrij verkeer van werknemers (artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie).

2.2.2.

De CRvB heeft geoordeeld dat belanghebbende ingevolge artikel 21, lid 2, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: KB 746) in Nederland is verzekerd ingevolge de AWBZ omdat hij in Nederland arbeid verricht. Dat is niet in strijd met het secundaire EU-recht, aldus de CRvB, omdat uit onder andere de anticumulatiebepalingen van artikel 72, lid 4, van het Ambtenarenstatuut en artikel 22 van de Gemeenschappelijke regeling inzake de ziektekostenverzekering van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen kan worden afgeleid dat gelijktijdige aansluiting bij zowel een zorgstelsel van de EU als een zorgstelsel van een lidstaat mogelijk is.

Belanghebbende ondervindt ten opzichte van Nederlandse gepensioneerde ambtenaren die geen gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrij verkeer echter financieel nadeel als hij in Nederland arbeid gaat verrichten, waardoor sprake is van een belemmering van het vrije verkeer van werknemers. Voor belanghebbende leidt het gaan verrichten van werkzaamheden in Nederland immers tot dubbele premieheffing zonder dat daar corresponderende (aanvullende) aanspraken tegenover staan. Om die reden moet de SVB met toepassing van artikel 4:84 Awb een nieuw besluit nemen en op grond van de hardheidsclausule van artikel 24 van KB 746 vaststellen dat belanghebbende in Nederland niet verzekerd is voor de AWBZ, aldus de CRvB.

3 Het principale beroep in cassatie

3.1.

Het eerste en derde middelonderdeel houden in dat de CRvB ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een belemmering van het vrije verkeer van personen. Belanghebbende moet niet worden vergeleken met een Nederlandse ambtenaar die gepensioneerd is, maar met een gepensioneerde inwoner van Nederland die uitsluitend binnen Nederland werkzaam is geweest bij een instelling van de EU of een andere internationale organisatie. Laatstgenoemde persoon verkeert voor de toepassing van artikel 21, lid 2, van KB 746 in een identieke situatie als belanghebbende, zodat er geen relevante verschillen zijn, aldus het eerste middelonderdeel.

Als uitgangspunt van het Unierecht geldt bovendien – aldus het derde middelonderdeel - dat iemand is verzekerd in de lidstaat waarin hij werkzaamheden verricht en dat zich daardoor geen belemmering van het vrije verkeer van personen voordoet indien belanghebbende als verzekerde voor de AWBZ wordt aangemerkt.

3.2.

Het tweede middelonderdeel houdt in dat de CRvB een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule van artikel 24 van KB 746. Er is geen reden voor toepassing van die clausule omdat er in de situatie van belanghebbende geen sprake is van een bijzondere (financiële) hardheid. Artikel 4:84 Awb kan de toepassing van de hardheidsclausule niet verruimen.

4 Het incidentele beroep in cassatie

6 Proceskosten

7 Beslissing